e-mail je reactie op dit college aan de docent <vderooij@pscw.uva.nl>
In dit laatste college zal ik aandacht besteden aan een cruciaal onderdeel van taalkundig maar ook van antropologisch onderzoek, namelijk het maken van, en het werken met, opnamen. Voor praktisch alle antropologen bestaat het overgrote deel van primaire data uit geluidsopnamen, en tegenwoordig vaak ook video-opnamen. In deze inleidende sectie zal ik krt stilstaan bij enkele problemen die komen kijken bij het maken van opnamen. Die problemen zijn van ethische, praktische, en theoretische aard.
Ethische kwesties
In elke onderzoekssituatie dien je je informanten duidelijk te maken dat je
een onderzoek/st/er bent, wat je onderzoek inhoudt, wat de doelen van het onderzoekk
zijn, en wat je van je informanten verlangt. Natuurlijk ben je verplicht je
informanten toestemming te vragen als je opnamen gaat maken. Maar daarnaast
moet je ook vertellen wat je met die opnamen gaat doen. Je dient duidelijk te
maken dat je de opnamen maakt met het doel ze te transcriberen en dat (gedeelten
van) de transcripties in de openbaarheid kunnen komen in de vorm van publicaties
(of rapporten). Ook al geven informanten toestemming tot het maken van opnamen
en het gebruik van transcripties van die opnamen in publicaties, dan nog zul
je altijd heel goed af moeten wegen of je bepaald materiaal wel of niet aan
de openbaarheid prijs kunt geven. Informanten zijn namelijk niet altijd in de
positie om goed in te kunnen schatten of toekomstige publicatie van het onderzoeksmateriaal
nadelige gevolgen voor hen kan hebben (bijvoorbeeld omdat gedurende de tijd
die ligt tussen opname en publicatie de maatschappelijke positie van de informant
sterk gewijzigd kan zijn). Een 'veilige' keuze is dan ook het toekennen van
pseudonymen aan je informanten en ervoor te zorgen dat als je beslist bepaald
'gevoelig' materiaal wilt publiceren (omdat het essentieel is voor de verslaglegging
van je onderzoek) dit materiaal op zo'n manier gepresenteerd wordt dat de identiteit
van de informant goed verborgen blijft. Natuurlijk kleven er aan het toekennen
van pseudonymen aan je informanten ook bezwaren: het werkt vervreemdend, en
informanten verdienen het met hun echte naam genoemd te worden: zij hebben immers
een essentiële bijdrage geleverd aan je onderzoek. In meer taalkundig georiënteerd
onderzoek is dit de laatste jaren een goed gebruik geworden (zie hiervoor Human
Subjects in Linguistic Research op de web site van de Linguistic Society
of America). Ikzelf stel me op het standpunt dat, als je het voor jezelf goed
kunt verantwoorden, het gebruik van pseudonymen vermeden dient te worden. Iedere
onderzoeker zal natuurlijk voor zichzelf de afweging moeten maken of het wel
of niet verantwoord is echte namen te gebruiken.
Over het maken van verborgen, heimelijke opnamen bestaat nogal wat controverse: wel of niet toegestaan. Het maken van opnamen zonder dat informanten daarvan op de hoogte zijn, om pas na afloop van de opname informanten in te lichten en toestemming tot gebruik van de opnamen te vragen, is ethisch gezien beslist afkeurenswaardig: het is een inbreuk op de privacy van de informanten en besmeurt ook de vertrouwensrelatie tussen onderzoeker en informant. Toch wordt het maken van opnemen met een verborgen opname-apparaat door de Code of Ethics of the American Anthropological Association uit 1998 en door de NSAV (Nederlandse Sociologische en Antropologische Vereniging) Beroepscode uit 1975 wel toegestaan, mits de onderzoeker vooraf of achteraf de toestemming verkrijgt van de informanten.
Sommigen zullen dit een te strikte regel vinden. Immers, interessante fenomenen (denk bijvoorbeeld aand 'territoriumgedrag' in openbare plaatsen) is bijna niet te bestuderen zonder opnamen te maken van mensen die je vooraf noch achteraf om toestemming kunt vragen. Wil je zulk soort onderzoek -waarbij dus de toestemming van informanten om het opnamemateriaal te gebruiken ontbreekt- toch uitvoeren, dan zul je ieder geval je onderzoeksplannen aan een door een beroepsvereniging ingestelde onafhankelijke commissie voor dienen te leggen. Mijn persoonlijke opvatting is dat dergelijk onderzoek alleen zou mogen plaatsvinden onder de volgende condities:
Voor het eindwerkstuk dat je gaat schrijven voor dit hoorcollege, moet je ook opnamen maken en dus ook al het bovenstaande in acht nemen. Wil je meer weten over ethiek van onderzoek in de sociale wetenschappen, dan kun je de volgende web pagina's raadplegen:
Praktische kwesties
Naast ethische problemen krijg je bij het maken van opnamen natuurlijk ook te
maken met praktische problemen. Voor veel mensen vormt de aanwezigheid van een
opnameapparaat een belemmering zich vrij en ongedwongen te uiten en te gedragen.
Het is echter een bekend gegeven dat na een aantal minuten informanten zich
niet meer bewust zijn van het apparaat en zich er ook niet meer door gehinderd
voelen. Het beste is om het apparaat zodanig te installeren dat het niet al
te prominent aanwezig is: dus niet bijvoorbeeld tussen de sprekers in maar ergens
naast hen. Zorg dat je goed voorbereid aan een opnamesessie begint en let op
de volgende punten:
Het woord 'transcriberen' betekent letterlijk 'overschrijven' en geeft aan dat informatie van het ene medium (spraak) naar het andere medium (schrift) wordt overgezet. Dit beeld is echter misleidend omdat het de indruk wekt dat het verschil tussen de transcriptie van een opname en die opname zelf alleen een verschil in medium betreft. We moeten echter goed beseffen dat de transcriptie van een opname een produkt is van interpretaties en keuzes van de transcribent. Laat ik eerst ingaan op het probleem van het maken van keuzes in transcriberen.
Stel dat we opnamen van gesproken taal zo volledig mogelijk willen weergeven op papier, wat moeten we dan allemaal noteren? Allereerst natuurlijk de reeks van realisaties van fonemen of segmenten waaruit het gesprokene bestaat. Naast deze segmentele informatie dienen we echter ook supra-segmentele informatie te transcriberen, zoals verschillen in toonhoogte en volume. Ook zouden we nauwkeurig aan moeten geven waar pauzes vallen en hoe lang deze duren, en hoe de snelheid van spreken varieert. Verder zijn er nog allerlei non-verbale of paralinguïstische geluiden die we zouden moeten weergeven zoals lachen, zuchten, kuchen, snuiven, en de vele ehm's, eh's en ah's die in gesproken taal voorkomen. Sprekers kunnen ook andere geluiden maken die we niet los kunnen zien van het gesproken woord zoals het klikken met tong of lippen, knippen met de vingers, klappen in de handen, of met de vuist op tafel slaan. Bij het transcriberen van video-opnamen krijgen we nog te maken met non-verbale communicatieve informatie als gebaren, blikrichting, en lichaamshouding. Dan zijn er nog omgevings- en achtergrondgeluiden die we kunnen weergeven in de transcriptie.
Natuurlijk zou het maken van een transcriptie die al deze informatie weergeeft onverantwoord veel tijd kosten: je zou uren bezig zijn om een enkele minuut opname te transcriberen. Het zou ook niet wenselijk zijn zo'n transcriptie te maken, omdat ze niet meer 'leesbaar' zou zijn. Door de overvloed van informatie in de transcriptie wordt de lezer gedwongen steeds te pauzeren om uit te zoeken wat er nu eigenlijk staat. Op die manier gaat ook het vloeiende karakter van de het gesproken woord teloor. Maar zelfs al zouden we ons niet af laten schrikken door deze practische bezwaren tegen het maken van een uitputtende transcriptie, dan nog is zo'n poging tot volledigheid noodzakelijkerwijs gedoemd tot mislukking. Immers, elk foneem wordt elke keer weer op een iets andere manier uitgesproken, er zijn voortdurend minieme veranderingen in spreektempo en volume, terwijl ook pauzes nooit precies even lang zijn.
We hebben, met andere woorden, te maken met non-discrete verschijnselen die we moeten weergeven of transcriberen met behulp van een notatiesysteem dat alleen discrete, stapsgewijze, verschillen kan aangeven. We kunnen verschillen in lengte van pauzes bijvoorbeeld tot op tienden van een seconde weergeven, maar tussen twee pauzes die tot op een tiende van een seconde gelijk zijn zullen we zeer waarschijnlijk weer een verschil vinden als we meten in honderdsten of duizendsten van een seconde, enzovoorts. We moeten daarom vantevoren beslissen hoe gedetailleerd we onze transcriptie willen maken; dat wil zeggen, van hoeveel verschillende discrete stapjes we gebruik willen maken om een bepaald verschijnsel te transcriberen. Zo kunnen we beslissen om de lengte van pauzes weer te geven met intervallen van een halve seconde: alle pauzes tot een halve seconde zouden we dan weer kunnen geven als '(0.5)', alle pauzes tussen een halve en een hele seconde als '(1.0)', pauzes die een seconde tot anderhalve seconde duren als '(1.5)', en zo verder. Maar we zouden natuurlijk ook kunnen kiezen voor intervallen van tienden van een seconde (de meest gebruikte interval als het gaat om de transcriptie van pauze). Hetzelfde geldt voor de transcriptie van klanksegmenten. We kunnen eenvoudigweg niet uitputtend de verschillende realisaties van een bepaalde klinker weergeven in een transcriptie omdat die op zeer verschillende manieren kan worden uitgesproken, zeker als we het hebben over meerdere sprekers.
Omdat het domweg onmogelijk is alle informatie in de opname van gesproken taal op grafische wijze weer te geven, maken we keuzes. Wat gaan we wel en wat gaan we niet transcriberen? En ook, met welke mate van precisie gaan we een bepaald verschijnsel transcriberen? Deze vragen zullen door iedere onderzoeker op verschillende wijze worden beantwoord, omdat het antwoord afhankelijk is van welke informatie essentieel is voor het soort vragen dat de onderzoeker aan het materiaal stelt en de daaraan gekoppelde analyse. Met andere woorden de keuzes die een transcribent maakt worden bepaald door onderzoeksspecifieke theoretische overwegingen (cf. Mishler 1991 en Ochs 1979). Een onderzoeker die wil weten wat de gemiddelde lengte van uitingen is gemeten in woorden of morfemen (de zogenaamde MLU, mean length of utterance) zal minder fonetisch detail transcriberen dan een onderzoeker die wil weten wat de verschillen in uitspraak tussen mannen en vrouwen zijn waarvoor juist een fonetisch zeer nauwkeurige transcriptie noodzakelijk is. Veel antropologen die niet taalkundig geschoold zijn, besteden in de transcriptie van hun opnamen weinig aandacht aan uiterlijke of vormelijke aspecten, zoals uitspraak, intonatie, pauzes, versprekingen, valse starts en verbeteringen, en overlap van sprekers. Zij missen hierdoor een heleboel data die van essentieel belang kunnen zijn in de interpretatie van datgene wat gezegd wordt. Ook antropologen kunnen zich dus niet tevreden stellen met een transcriptie waarin geen aandacht wordt geschonken aan de vele verschillende contextualization cues waarover we het gehad hebben in voorgaande colleges.
We hebben het nu gehad over linguïstische en para-linguïstische verschijnselen die we kunnen transcriberen, maar we kunnen in een transcriptie ook extra-linguïstische informatie opnemen. Ik heb al achtergrond- en omgevingsgeluiden genoemd. Dat is terug te vinden in de opname. Maar er is ook informatie die geen sporen nalaat in opnamen. We moeten dan denken aan contextuele informatie met betrekking tot setting, gesprekesdeelnemers, enzovoorts. Ook hier is natuurlijk weer niet te ontkomen aan het maken van keuzes. In principe is de context van een interactie namelijk oneindig en in die zin kan een transcriptie dan ook nooit 'compleet' zijn (cf. Cook 1990). Het is vrij voor de hand liggend om aan het begin van een transcriptie een beschrijving te geven van de fysieke en sociale context, en van de gesprekesdeelnemers. Maar het probleem is: hoe gedetailleerd moeten we zijn in die beschrijving? Moeten we bijvoorbeeld het hele levensverhaal van de gesprekesdeelnemers vertellen? Natuurlijk niet: net als bij het transcriberen van linguïstische en para-linguïstische informatie, dienen we ons te berperken tot die informatie die relevant kan zijn voor in de latere analyse.
Net zoals een transcriptie nooit 'compleet' kan zijn, kan ze ook nooit definitief zijn (zie hiervoor Tedlock 1983). Wat bedoel ik hiermee? Dezelfde opname zal door verschillende mensen nooit op precies dezelfde manier getranscribeerd worden, zelfs niet als ze het eens zijn over welke informatie getranscribeerd dient te worden en de mate van nauwkeurigheid waarmee dat dient te gebeuren. Het is zelfs zo, dat een en dezelfde transcribent bij het terughoren van een opname die z/hij eerder heeft getranscibeerd dingen anders hoort of nieuwe dingen opmerkt. Dat komt omdat wat we horen en hoe we dat horen bepaald wordt door contextuele factoren die aan constante verandering onderhevig zijn. Denk hierbij vooral aan onze veranderende kennis van de sociale context waarin de opname is gemaakt en onze veranderende kennis van de talige context van de passage die we transcriberen. Je zult dit zelf merken als je passages tegenkomt die 'onverstaanbaar' zijn maar plotseling 'verstaanbaar' worden als je het verdere verloop van de opname beluistert. Deze verdieping in contextuele kennis zorgt er dan voor een gevoel van herkenning. In feite is transcriberen een proces van interpretatie: het geluid dat je waarneemt krijgt pas een talige vorm, wordt pas een talig teken, als het geplaatst of geïnterpreteerd kan worden binnen een bepaalde context. Soms is het nodig om bewust een nieuwe context te construeren door te proberen je in de spreker te verplaatsen en je af te vragen met welke vooronderstellingen z/hij gesproken heeft. In feite gebeurt er dus tijdens transcriberen hetzelfde als wat er gebeurt in elke dagelijkse talige interactie.
Samenvattend kun je dus zeggen dat er voor het maken van een transcriptie geen vast recept is. Het is de transcribent die bepaalt wat er in de transcriptie komt en op welke manier (op het laatste gaan dieper in in de volgde sectie). Toch zijn er wel een aantal vuistregels te geven waaraan iedere transcribent zich te houden heeft. De volgende principes, die voor het grootste deel ook uit het voorafgaande zijn te distilleren, worden genoemd door O'Connell & Kowal (1995:654-655):
Om de fonetische waarde van fonemen met grafische symbolen aan te duiden, zijn er verschillende systemen van fonetische notatie bedacht die veel gelijkenissen maar ook nogal wat verschillen vertonen (voor een compleet overzicht van fonetische symbolen, zie Pullum & Ladusaw 1986). Het systeem dat tegenwoordig het meest wordt gebruikt is het International Phonetic Alphabet, of kortweg IPA. Je kunt het IPA raadplegen op de pagina's bij het college over Fonologie of een kijkje nemen op de site van de International Phonetic Association. Alle nieuwere Windows versies (Win98, WinMe, Win2000, WinXP) hebben een font aan boord met IPA symbolen: je vindt ze in het lettertype Lucida Sans Unicode. Ook het font Arial Unicode MS bevat alle IPA symbolen (plus nog een groot aantal andere tekens uit andere schriften): dit font is onderdeel van het MS Offfice 2000 pakket. Voeg de gwenste IPA symbolen in via het menu-item Insert|Symbol (Invoegen|Symbool). Als je niet de beschikking hebt over deze lettertype, kun je gratis IPA fonts downloaden -voor Windows en Macintosh systemen- van de SIL (Summer Institute of Linguistics) site. Je kunt tenslotte ook ASCII tekens die je met ieder toetsenbord kan maken als alternatieven voor IPA-symbolen gebruiken. Als je dit wilt doen, raadpleeg dan tenminste één van de volgende artikelen:
Het IPA is voornamelijk gericht op het transcriberen van klanksegmenten, en is minder geschikt voor het weergeven van suprasegementele verschijnselen. Woordaccent en toonhoogte kan nog wel worden weergegeven maar hele intonatielijnen niet. Lengte van segmenten kan worden weergegeven maar spreektempo en wisselingen daarin niet. Ook biedt het IPA geen symbolen voor het weergeven van wisselingen in volume. En dan ontbreekt het natuurlijk ook aan notatieconventies voor het weergeven van conversationele verschijnselen als spreker-overlap, spreker-interruptie, en latching (wanneer sprekers van beurt wisselen zonder tussenliggende pauze).
Om al die verschijnselen te transciberen zijn er diverse systemen bedacht die vaak alleen binnen een bepaalde onderzoeksschool worden gebruikt. Voor het weergeven van intonatie worden vaak systemen toegepast die gebruik maken van zogenaamde partituurnotatie waarbij verschillende soorten informatie weergegeven wordt in afzonderlijke opeengestapelde 'regels', ook wel tiers genoemd. Naast de verschillende systemen die gebruik maken van tiers, zijn er ook systemen waar segmentele en supra-segmentele informatie in één regel wordt gegeven en waarbij meestal gebruik wordt gemaakt van ASCII-symbolen. Die laatste systemen zijn dus handig als je geen speciale software tot je beschikking hebt maar hebben natuurlijk als grote nadeel dat ze lastig te lezen zijn. Het zou te ver voeren om op deze plaats dieper op deze materie in te gaan. Als je meer wilt weten, raadpleeg dan Bolinger (ed.) (1972) waarin je veel verschillende systemen geïllustreerd ziet. Ik zal hier volstaan met heel in het kort iets te zeggen over één bekend systemen. Dit systeem maakt gebruik van partituurnotatie en markeert met behulp van bolletjes verschuivingen van toonhoogte (pitch contours). Boven elke syllabe wordt een bolletje gezet waarbij de plaats op de regel de toonhoogte en de grootte van het bolletje luidhuid van de syllabe weergeeft. Als binnen de syllabe de toonhoogte verschuift, wordt dat weergegeven door het bolletje een 'staart' te geven die die verschuiving weergeeft. Meestal wordt de tier met die bolletjes boven (maar soms ook onder) de tier met segmentele informatie gegeven zoals in Fig. 12.1:
Fig. 12.1:
Voorbeeld van intonatie in Hawaiian American English (Vanderslice
& Shun Pierson 1972:441)
Sommige onderzoekers proberen verschijnselen als toonhoogte, tempo, luidhuid, en lengte op een iconische wijze weer te geven. In Tedlock's 'The spoken word and the work of interpretation' (1983) vind je hiervan voorbeelden (dit boek is in onze bibliotheek aanwezig). Hieronder zie je de gescande weergave van pagina 20 uit Tedlock's boek met voorbeelden van zijn manier van transcriptie:
Fig.
12.2:
Guide to reading aloud (Tedlock 1983:20)
Er zijn ook systemen die speciaal ontworpen zijn voor het weergeven van conversationele verschijnselen. In deze systemen is ook aandacht voor intonantie die met behulp van ASCII-symbolen wordt weergegeven zodat alle informatie in één regel kan worden gepresenteerd. Een uitzondering hierop vormt Konrad Ehlich en Jochen Rehbein's HIAT (halb-interpretative Arbeitstranskription) dat gebruik maakt van partituurnotatie en een aantal verschillende tiers kent. Nadeel van dit systeem is dat je veel tijd nodig hebt om ermee te leren werken en dat je speciale software nodig hebt.
Dit geldt niet voor enkele andere veelgebruikte systemen die in het kort beschreven worden door O'Connell & Kowal (1995:650-654), waaronder dat van Gumperz & Berenz (1993) en het systeem dat in conversation analysis gebruikt wordt. In het systeem van Gumperz & Berenz (ibid) zie je duidelijk dat informatie over spreektempo, luidhuid en intonatie allemaal op één regel wordt gepresenteerd. Het volgende fragment (1) is genomen uit een overleg tussen een studente (S) medcicijnen en haar supervisor (A). De studente heeft zojuist een patient onderzocht en rapporteert haar bevindingen.
(1).
1. A: |
{[ac] [p] so what do you think is going on?} |
2. S: |
{[dc] {[f] well,} i *think her: .. her *leg pain,} |
3. |
i mean, her **knee pain, it doesn't seem to be *any te- any tears/ |
4. |
and doesn't seem to be any u:m *fractures/ {[p] at all/ |
5. |
and no patella- and no patella dislocation/ or anything/} |
6. |
so, {[f] *i think} this may be like, kind of *post traumatic/ |
7. |
==she hasn't *taken anything, *for it/ |
8. A: |
={[pp] mhm/=} |
9. S: |
=any= aspirins, or any um .. NXID's, or anything like that/ |
10. |
==that may reduce the inflammation, or the swelling there/ |
11. |
==so, u:m, .. i'd be inclined to maybe:, {[dc] see how she-} |
12. |
to give her some aspirins, see how she d- if the pain resides on that/ |
13. A: |
==mhm/ |
14. S: |
==um so, i think this may be just post traumatic/ |
15. |
==because it's- {[f] it's been about three months/} |
16. |
but the pain's been redu- {[dc] has been reducing/} |
17. |
==it's not- definitely not *increased/ |
18. A: |
={[pp] [hi] (mhm)/}= |
19. S: |
={[p] (since)= she . haven't-} |
20. |
=={[f] and she gets it *mostly on physical exertion/} |
21. |
==it's not something that comes on .. at rest/ |
22. |
=={[p] or, while she's, not doing anything, really, u:m} |
23. A: |
=={[p] mhm/} |
24. S: |
==real tiring/ |
Gumperz & Berenz (ibid.:115) |
(Ik heb in dit fragment twee dingen veranderd waarvan ik denk dat het fouten zijn. In regel (16) stond {dc]; hier heb ik een haakje voor 'dc' toegevoegd. In (19) staat in het origineel 'tha::t/}'; hier heb ik de slotaccolade weggehaald die volgend mij een drukfout is)
De betekenis van de in dit fragment gehanteerde notatiesymbolen is als volgt
Het systeem dat toegepast wordt in de onderzoekstraditie van conversation analysis is al langer in gebruik. Het systeem van Gumperz & Berenz vertoont nogal wat overeenkomsten met dit systeem maar maakt bewust minder gebruik van speciale symbolen om analyse met behulp van computerprogramma's te vergemakkelijken. Als je wil weten hoe binnen de conversation analysis getranscribeerd wordt ga dan naar één van de volgende pagina's:
Een overzicht van transcriptieconventies binnen de conversation analysis kun je vinden in Boden & Zimmerman, eds. (1991:278-282) en Schiffrin (1994:424-432).
Ook voor antropologen die primair geïnteresseerd zijn in de inhoud van gesprekken die opgenomen zijn tijdens veldwerk, is het belangrijk aandacht te besteden aan allerlei vormelijke aspecten van het gesproken woord. Vaak wordt er al te makkelijk van uit gegaan dat de betekenis van wat gezegd wordt simpelweg overeenkomt met de optelsom van de betekenissen van individuele woorden. We hebben in de voorgaande colleges al uitvoerig benadrukt dat gesproken taal veel ingewikkelder in elkaar zit. Aarzelingen, pauzes, valse starts, wisselingen in volume en toonhoogte, variatie in uitspraak, woordkeus, kodewisselingen, en andere conversationele verschijnselen leveren allemaal een belangrijke bijdrage aan de interpretatie van het gesproken woord. Wil je als antropoloog de rijkdom van conversationele data daadwerkelijk kunnen benutten, dan zul je natuurlijk alleerst in de transcriptie van je opnamen de bovengenoemde verschijnselen moeten weergeven in je transcriptie. Ik heb in de eerste sectie al uitgelegd dat het onmogelijk is dit alles tot in detail te transcriberen, dus je zult voor je begint met transcriberen moeten beslissen wat je wel en wat je niet wilt transcriberen (en die beslissingen hangen weer af van het soort vragen dat je jezelf stelt). De tweede stap is dan de analyse. Het analyseren van conversationele verschijnselen vraagt vanzelfsprekend een specifieke know how op het gebied van discourse en corpus analyse.
We verkeren tegenwoordig in de gelukkige omstandigheid dat er een uitgebreid scala aan computersoftware bestaat. Veel van die computerprogramma's hebben uitgebreide, krachtige zoekmogelijkheden die je bijvoorbeeld in staat stellen met een paar handelingen een groot corpus aan getranscribeerd materiaal te doorzoeken op een specifiek woord, een combinatie van woorden, of een code. Dit brengt me op het coderen van getranscribeerde spraak. Stel, je bent geïnteresseerd in voorstellingen van aids. Je kunt dan de passages in je materiaal waarin over aids wordt gesproken markeren met een bepaalde code zodat je op een later tijdstip je programma heel simpel de opdracht kunt geven alle passages die als zodanig gecodeerd zijn bijeen te brengen. Ook kun je combinaties van codes op laten zoeken. Het behoeft geen betoog dat je op deze manier enorme tijdwinst kunt boeken zonder relevant materiaal over het hoofd te zien. Natuurlijk is het essentieel om bij het coderen een strikt protocol te volgen, zodat je hele corpus aan teksten op dezelfde wijze gecodeerd wordt.
Niet iedereen zal een heel corpus willen of kunnen analyseren: het is een zeer arbeidsintensieve klus die dus ook kostbaar is. Vaak wordt daarom de keuze gemaakt om een beperkt aantal geselecteerde getranscribeerde opnamen te coderen om die in meer detail te analyseren.
In het kader van de eindopdracht bij dit college, is het werken met software voor kwalitatieve en kwantitatieve analyse van conversationele data natuurlijk niet nodig. Als je je data gaat analyseren die je hebt verzameld tijdens je toekomstig leeronderzoek, zou je echter wel goed gebruik kunnen maken van dit soort programma's.
Edwards, Jane A. & Martin D. Lampert (eds.). (1993): een verzameling artikelen over transcriptiesystemen en manieren om data te coderen voor verdere analyse
Schiffrin (1994): een overzicht van verschillende onderzoekstradities op het gebeid van discourse analysis met vele voorbeeldanalyses
Stubbs (1983): iets minder veelomvattend dan Schiffrin (1994) maar ook erg nuttig als inleiding
Verwijzingen
Boden, Deirdre and Don H. Zimmerman (eds.). (1991). Talk and social structure: Studies in ethnomethodology and conversation analysis. Cambridge: Polity Press.
Bolinger, Dwight (ed.). (1972). Intonation: Selected readings. Harmondsworth: Penguin Books.
Cook, Guy. (1990). 'Transcribing infinity: Problems of context presentation.' Journal of Pragmatics 14:1-24.
Edwards, Jane A. and Martin D. Lampert (1993). Talking data: Transcription and coding in discourse research. Hillsdale: Lawrence Erlbaum.
Gumperz, John J. and Norine Berenz (1993). 'Transcribing conversational exchanges.' In: Jane A. Edwards and Martin D. Lampert (eds.), Talking data: Transcription and coding in discourse research. Hillsdale: Lawrence Erlbaum. 91-121.
Mishler, Elliot G. (1991). 'Representing discourse: The rhetoric of transcription.' Journal of Narrative and Life History 1(4):255-280.
Ochs, Elinor. (1979). 'Transcription as theory.' In: Elinor Ochs and Bambi Schieffelin (eds.), Developmental pragmatics. New York: Academic Press. 43-72.
O'Connell, Daniel C. and Sabine Kowal. (1995). 'Transcription systems for spoken discourse.' In: Jef Verschueren, Jan-Ola Östman, and Jan Blommaert (eds.), Handbook of pragmatics (Manual). Amsterdam: John Benjamins.
Pullum, Geoffrey K. and William A. Ladusaw. (1986). Phonetic symbol guide. Chicago: The University of Chicago Press.
Schiffrin, Deborah. (1994). Approaches to discourse. Oxford: Blackwell.
Stubbs, Michael. (1983). discourse analysis: The sociolinguistic analysis of natural language. Oxford: Basil Blackwell.
Tedlock, Dennis. (1983). The spoken word and the work of interpretation. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
Vanderslice, Ralph and Laura Shun Pierson (1972). 'Prosodic features of Hawaiian English.' In: Dwight Bolinger (ed.). 439-450.
terug naar het begin van deze pagina
terug naar de Taal & Communicatie home page
All text and images on these pages (citations and images from other sources
excepted)
© Vincent A. de Rooij
Laatste wijzigingen: 2 mei 2002