Algemene Taalwetenschap
Week 7: Pragmatiek: De gebruiksaspecten van taal

heb je op- of aanmerkingen? aarzel niet! reageer nu!e-mail je reactie op dit college! <vderooij@pscw.uva.nl>


Inleiding

Informatiestructuur in taaluitingen

Taalgebruikskennis

Aanbevolen literatuur bij dit college


Inleiding

Pragmatiek is het onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met de manier waarop taal wordt gebruikt. Terwijl de totnutoe behandelde velden van de taalkunde -fonologie, morfologie, syntaxis, en semantiek- zich in de eerste plaats bezighouden met formele aspecten van taal en zich de vraag stellen wat de bouwstenen van taal zijn en wat hun onderlinge relaties zijn, kijkt de pragmatiek vanuit een meer functioneel perspectief naar taal, of beter naar taalgebruik. Natuurlijk is er binnen de pragmatiek aandacht voor de elementen waaruit taal is opgebouwd en hoe deze zich onderling verhouden, maar die aandacht staat volledig in dienst van het beantwoorden van de vraag hoe die elementen worden gebruikt om informatie (in zijn breedste betekenis) te communiceren. De vragen die in de pragmatiek een centrale plaats innemen zijn:

We zullen zien dat de kennis die ons in staat stelt te communiceren met anderen bestaat uit: Pragmatiek beslaat dus een zeer omvangrijk onderzoeksterrein, dat natuurlijk in dit college niet in zijn geheel behandeld kan worden. Ik zal me beperken tot een beknopte behandeling van de kernthema's, mede in de wetenschap dat veel van wat aan bod zal komen in de volgende colleges 'Taalgebruik als cultuur-geladen vaardigheid' en 'Taal en interactie' als elaboratie op die thema's te beschouwen is.


Informatiestructuur in taaluitingen

We hebben in het Syntaxis-college al gezien dat we een bepaalde toestand of proces op verschillende manieren kunnen coderen in talige vorm door her variëren van woordvolgorde of door het gebruik van passieve versus actieve constructies. Deze verschillen in talige vorm corresponderen met verschillen in discursief perspectief en stellen ons in staat bepaalde informatie een meer of minder prominente status te geven. De wijze waarop informatie geëncodeerd wordt in talige vorm wordt informatiestructuur (information structure) genoemd. Als we het hebben over informatiestructuur moeten we het allereerst hebben over het cruciale onderscheid tussen given en new information. In de SIL Linguistic Glossary worden beide als volgt op heldere wijze gedefiniëerd:

"New information is information that is assumed by the speaker

"Given information is information that is assumed by the speaker to be known to, assumed by, or inferable by the addressee at the time of the speaker's utterance, because it is

Given information wordt meestal op minder prominente manier uitgedrukt (bijvoorbeeld door voornaamwoorden) of in het geheel weggelaten , terwijl new information meestal op prominente manier wordt gecodeerd, bijvoorbeeld door het gebruik van complexe NP's. In de reeks opeenvolgende uitingen in (1) zien we dit geïllustreerd

(1a). Gisteren heb ik het nieuwe boek van Brizanti gekocht.
(1b). Al na een paar bladzijden kwam ik erachter dat het een prul is.
(1c). Ik ga nooit meer iets van die man lezen.

In (1a) is de complexe NP 'het nieuwe boek van Brizanti' new information. De given information dat Brizanti een jonge Italiaanse schrijver is die je absoluut gelezen moet hebben, wordt als bekend verondersteld en niet uitgedrukt in talige vorm. De informatie uitgedrukt in de NP 'het nieuwe boek van Brizanti' die new information is in (1a) is given information in (1b) en kan daarom worden op minimale wijze worden gecodeerd in de vorm van het voornaamwoord 'het'. 'Die man' in (1c) drukt ook given information uit -dezelfde informatie namelijk als 'Brizanti' in (1a)- maar omdat er een tussenliggende zin is is er meer noodzaak om deze given informatie op minder minimale wijze te coderen met de NP 'die man' waar het aanwijzend voornaamwoord 'die' helpt de link met 'Brizanti' duidelijk te maken.

Een ander belangrijk begrippenpaar is topic versus comment. Ook hier geef ik weer de definities uit de SIL Linguistic Glossary:

"A topic is a noun phrase that expresses what a sentence is about, and to which the rest of the sentence is related as a comment."

"A comment is the portion of a sentence that provides information about the topic."

De topic van een uiting hoeft niet noodzakelijkerwijs openlijk uitgedrukt te worden (Finegan 1999:266). Denk maar aan een uitroep als 'Kijk uit!' om iemand te waarschuwen voor een door rood licht scheurende taxi: hier is de door rood scheurende taxi het (niet-uitgedrukte) topic van de uitroep.

Vaak is er een koppeling tussen topic en given information enerzijds, en tussen comment en new information anderzijds. In de bijzin 'dat het een prul is' in (1b) bijvoorbeeld is 'het' given information en topic en 'een prul' new information en comment. Toch gaat deze correspondentie zeker niet altijd op zoals (2b) laat zien.

(2a). Spreker A: Ben jij de oudste thuis?
(2b). Spreker B: Nee, mijn broer is de oudste thuis.

Hier is 'mijn broer' nieuwe informatie en topic tegelijkertijd, terwijl 'de oudste thuis' oude informatie en comment is.

Voor het op meer prominente wijze presenteren van bepaalde stukken informatie biedt taal ons verschillende mogelijkheden. Enkele veelgebruikte strategieën zal ik hieronder bespreken. Allereerst is er fronting waarbij een zinsdeel naar de eerste positie van de zin verplaatst wordt, zoals in (3b):

(3a). Ik haat Frits
(3b). Frits haat ik

Fronting is te beschouwen als een geval van het variëren van woordvolgorde. Dit is een strategie die zeker in talen met een uitgebreid naamvallensysteem ruim toegepast kan worden als strategie voor het meer of minder prominent presenteren van stukken informatie in uitingen.

Verder is er left-dislocation waarbij een NP naar de linkerkant van de zin wordt verplaatst en waarbij de oorspronkelijke plaats van de gedislokeerde NP ingenomen wordt door een voornaamwoord. Ook vinden we tussen de gedislokeerde NP en de rest van de zin een pauze en wordt de grens tussen NP en de rest van de zin gemarkeerd door een breuk in de zinsintonatie (in (4b) aangegeven door een komma):

(4a). Ik haat Frits
(4b). Frits, ik haat hem

Naast left-dislocation kennen we ook right-dislocation. Het enige verschil met left-dislocation is dat bij right-dislocation een NP naar de rechterperiferie van de zin wordt gedislokeerd:

(5a). Ik haat Frits
(5b). Ik haat hem, Frits

Nog een andere manier om informatie op een opvallende manier te coderen is door gebruik te maken van clefting, een constructie waarin een NP ingeleid wordt met 'het is' en gevolgd wordt door een relatieve bijzin:

(6a). Ik haat Frits
(6b). Het is Frits die ik haat

Ook door het aanpassen van het normale zinsaccent kunnen we een NP een meer prominente status in de informatiestructuur geven, vaak met de bedoeling een bepaald contrast te markeren. In (7b) 'Frits' draagt Frits het primaire zinsaccent in plaats van 'haat' in (7a) om uit te drukken dat het Frits is die ik haat en niet iemand anders, bijvoorbeeld Piet.

(7a). Ik 'haat Frits
(7b). Ik haat 'Frits (en niet Piet)

Tenslotte bestaat in een heleboel talen de mogelijkeid passieve zinnen te maken waarin de patiens de meer prominente subjectspositie inneemt. Dat het verschil tussen actieve en passieve zinnen een pragmatische functie heeft blijkt wel uit het feit dat veel talen met een (relatief) vrije woordvolgorde weinig of geen gebruik maken van passieve constructies (Finegan 1999:). De effecten die wij bewerkstelligen met het gebruik van een passieve zin, kan in een taal met vrije woordvolgorde bereikt worden met het simpelweg verplaatsen van een patiens-NP naar een meer prominente positie in de zin.

Pragmatische rollen als given/new en topic/comment worden in sommige talen gemarkeerd door gebonden morfemen of functiewoorden. Finegan (1999:278-179) geeft enkele voorbeelden uit het Japans, waar het functiewoord 'wa' aangeeft dat de voorafgaande NP given information bevat of gecontrasteerd wordt met en andere NP. Als een NP geen given information uitdrukt of niet in contrast is met een andere NP, wordt deze NP gevolgd door een ander functiewoord, namelijk 'ga' voor subject-NP's en 'o' voor object-NP's. Ik herhaal hier het voorbeeld uit Finegan:

(8).Speaker A:basugakimasuka
busSubjectcome-Question
'Is the bus coming?'
Speaker B:basuwakimasu
busGivencoming-is
"The bus is coming.'
(Finegan 1999:279)


Taalgebruikskennis

Finegan laat met enkele voorbeelden duidelijk zien dat declaratieve, gebiedende en vragende zinnen niet altijd respectievelijk beweringen, bevelen of verzoek, en verzoeken tot informatie zijn.

(9). Het tocht hier een beetje (bewering naar vorm maar bedoeld als verzoek)
(10). Zou je het licht aan willen/kunnen doen? (verzoek tot informatie naar vorm maar bedoeld als verzoek of actie)

Als iemand (9) zegt in jouw aanwezigheid zul je vrjwel direct geneigd zijn dit op te vatten als een verzoek om de oorzaak van de tocht weg te nemen -bijvoorbeeld door het sluiten van een raam of deur- of als poging van de spreker je goedkeuring te krijgen voor het sluiten van een raam of deur. Als je (9) simpelweg zou opvatten als een bewering die waar of niet waar kan zijn en bijvoorbeeld zou antwoorden "Ja, het tocht hè" zonder tot actie over te gaan, dan zou degene die (9) geuit heeft dit ofwel als een onbeleefdheid opvatten ofwel een meer directe vraag tot je richten, bijvoorbeeld "Wil je misschien de deur dicht doen?" of "Zal ik de deur dicht doen?". Op een vergelijkbare wijze zou je (10) niet opvatten als een verzoek tot informatie waarop een 'ja' of 'nee' antwoord volstaat. Het is duidelijk dat we om uitingen als (9) en (10) op te vatten op een manier die niet direct uit hun uiterlijke talige kenmerken volgt niet genoeg hebben aan grammaticale kennis (fonologie, morfologie, syntaxis) en kennis van het lexicon maar ook moeten beschikken over:

Om te begrijpen hoe we kunnen komen tot interpretaties van uitingen die niet direct uit de vormelijke aspecten van de zin zijn af te leiden, heeft de taalfilosoof Grice geponeerd dat conversationele interactie gebaseerd is op wat hij noemde het cooperative principle:

"make your contribution such as is required, at the stage at which it occurs, by the accepted purposes or direction of the talk exchange in which you are engaged (Levinson 1983:101)"

Het cooperation principle bestaat uit de volgende maximen die beschouwd kunnen worden als richtlijnen waarop we vertrouwen tijdens conversationele interactie en die we gebruiken bij het construeren van wat met een uiting bedoeld wordt:

Griceaanse maximen

De belangrijke rol die deze maximen spelen bij het het construeren van de bedoeling en betekenis van uitingen (Grice noemde deze afleidingen conversationale implicatures) wordt eigenlijk het best duidelijk als deze maximen geschonden worden (Grice spreekt dan van flouting the maxims). Beschouw bijvoorbeeld (11).

(11).
[Context: Mijn broer komt kijken naar mijn nieuwe houten vloer die ik zelf heb gelegd]
Mijn broer: Jezus, fantastisch zeg; heb je dit zelf gelegd?
Ik: Nee, mijn tante

Het is voor mijn broer direct duidelijk dat mijn antwoord onwaar is (we hebben namelijk geen tante die vloeren kan leggen) en dus schend ik hier het maxime van kwaliteit (quality). Omdat mijn broer mijn antwoord herkent als een schending van dit maxime zal hij automatisch geneigd zijn aan mijn uiting een speciale intentie toe te schrijven: hij zal waarschijnlijk denken dat zijn vraag mij irriteert omdat hij naar de bekende weg vraagt, of aan mijn vakmanschap twijfelt.

flouting the maxims: in het geval dat dit duidelijk is (bijvoorbeeld als iemand opvallend veel overbodige informatie geeft) gaan we op zoek naar een implicatuur die afwijkt van de implicatuur die uit de semantische informatie is te halen.

Levinson (1983:102ff) geeft een aantal goede voorbeelden die de werking van het cooperation principle en de Griceaanse maximen duidelijk maken. Eentje geef ik hier als (12)

(12). Spreker A: Where's Bill?
Spreker B: There's a yellow VW outside Sue's house.

Hier is Levinson's commentaar bij deze uitwisseling:

"Here B's contribution, taken literally, fails to answer A's question, and thus seems to violate at least the maxims of Quantity and Relevance. We might therefore expect B's utterance as a non-co-operative response, a brushing aside of A's concerns with a change of topic. Yet it is clear that despite apparent failure of co-operation, we try to interpret B's utterance at some deepere (non-superficial) level. We do this by assuming that it is in fact co-operative, and then asking ourselves what possible connection there could be between the location of Bill ann the location of a yellow VW, and thus arrive at the suggestion (which B effectively conveys) that, if Bill has a yellow VW, he may be in Sue's house (Levinson 1983:102)."

Om de intenties van sprekers te achterhalen hebben we echter niet genoeg aan kennis van de wereld en de Griceaanse maximen. We moeten namelijk ook kennis hebben van zogenaamde contextualization cues, een bonte verzameling van talige verschijnselen die gebruikt worden door sprekers om aan te geven binnen welke context hun uitingen geïnterpreteerd dienen te worden. Het begrip contextualization cues is geïntroduceerd door Gumperz (1982) en past binnen diens visie op talige interactie die uitgaat van de vooronderstelling dat alles wat we zeggen door interactanten steeds actief gecontextualiseerd moet worden. Dat wil zeggen, Gumperz wil af van het idee dat context gezien wordt als iets wat simpelweg gegeven is. In plaats daarvan stelt hij dat interactanten elkaar steeds door middel van contextualization cues als het ware aanwijzingen geven over in welke context hun uitingen geïnterpreteerd dienen te worden. Als contextualization cues kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt: intonatie, woordkeus, en het switchen van de ene naar de andere taal of taalvariant. In het volgende college komen we uitvoeriger terug op contextualization cues.


Aanbevolen literatuur bij dit college

Givón (1989) is een fascinerende (mijns inziens vaak ook geslaagde) poging taal te analyseren als een systeem dat in functie staat van informatiestructuur

Levinson (1983) is een erg goede en degelijke inleiding tot de pragmatiek


Verwijzingen

Givón, T. (1989). Mind, code and context: Essays in pragmatics. Hillsdale: Lawrence Erlbaum.

Gumperz, John J. (1982). Discourse strategies. Cambridge: Cambridge University Press.

Levinson, Stephen. (1983). Pragmatics. Cambridge: Cambridge University Press.

SIL (Summer Institute of Linguistics) Linguistic Glossary. (1997). <http://www.sil.org/linguistics/glossary/>. 26 februari 1999.

terug naar het begin van deze pagina

terug naar de ATW home page


All text and images on these pages (citations and images from other sources excepted)
© Vincent A. de Rooij