e-mail je reactie op dit college aan de docent <vderooij@pscw.uva.nl>
Semantiek is het vakgebied dat zich bezighoudt met de studie van betekenis. We hebben in voorgaande colleges al gezien dat betekenis op elk niveau van taal een centrale rol speelt. Fonologie, morfologie, en syntaxis lijken misschien te gaan over puur formele relaties tussen talige elementen, maar we mogen niet vergeten dat we zonder kennis van de betekenis van die elementen niet erg ver zouden komen in onze analyse van woorden en zinnen. Zelfs in de definities van de basisbegrippen van de fonologie en de morfologie, het foneem en het morfeem, kunnen we niet buiten betekenis om. Het foneeem hebben we immers gedefiniëerd als het kleinste betekenisonderscheidende element in taal en voor het identificeren van fonemen maken we gebruik van minimale paren en moeten we een beroep doen op kennis van de betekenis van de woorden in deze minimale paren. Het begrip 'morfeem' definiëren we als het kleinste element van taal dat een betekenis draagt of grammaticale functie heeft en zo een bijdrage levert aan de betekenis van woorden en zinnen. Ook in de syntaxis, bij de analyse van zinsstructuren, moeten we een beroep doen op betekenis en werken we met semantische noties zoals de valentie van werkwoorden en semantische rollen. Het bedrijven van syntaxis zou een tamelijk problematische activiteit zijn als je geen kennis zou hebben van de semantische interpretaties van zinnen.
'Betekenis' zouden we
kunnen definiëren als datgene wat door een woord, zin, of uiting wordt uitgedrukt
of gecommuniceerd. In de semantiek wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen verschillende
soorten betekenis. Finegan (1999:185-187) heeft het over referentiële,
sociale, en affectieve betekenis. Referentiële betekenis duidt
aan de verwijzende relatie tussen een talig teken en zijn referent. Woorden of
zinnen kunnen ook sociale betekenis uitdrukken: door specifieke uitspraak of grammaticale
kenmerken kunnen talige elementen iets zeggen over sociale kenmerken van de spreker.
Over affectieve betekenis tenslotte hebben we het als een de vorm van of de manier
waarop een talig element wordt gebruikt iets zegt over de mening of het gevoel
van de spreker met betrekking tot het gezegde. Deze classificatie van soorten
betekenis is zeker niet de enige. Leech (1981:9-23) bijvoorbeeld
onderscheidt zeven verschillende soorten betekenis, die deels overlappen met Finnegan's
categorieën maar ook andere betekenisaspecten dekken waarin Finegan's schema
niet in voorziet. Wat bij Finegan refentiële betekenis heet splits Leech in
conceptual en connotative meaning. Sociale en affectieve betekenis
vinden we bij Finegan en Leech op dezelfde manier terug. Leech heeft echter nog
de volgende categorieën:
Aan deze onderscheidingen in soorten betekenis kun je al zien dat wat we 'betekenis' eigenlijk een complex geheel is, maar vooral ook dat betekenis dynamisch is: immers wat Leech reflected, connotative, en thematic meaning noemt is (voor een groot deel) context-bepaald en zo komt het dat elke keer als we hetzelfde talige teken gebruiken het steeds weer een iets andere betekenis heeft, omdat het nooit in precies dezelfde context kan voorkomen. Voor een deel is de betekenis van een talig teken dus dynamisch maar voor een ander belangrijk deel is de semantische interpretatie ervan aan bepaalde grammaticale restricties gebonden. We zien dat duidelijk bij de semantische interpretatie van zinnen waar we in de volgende sectie naar kijken.
De betekenis van een zin is niet de optelsom van de betekenissen van de woorden die erin voorkomen. Dit zie je duidelijk aan de volgende zinnen. In (1a) en (1b) worden precies dezelfde woorden gebruikt; het enige verschil is de plaats van het woord 'niet'. Dit verschil correspondeert met een verschil in zinsbetekenis. In (1a) is het bereik van de ontkenning groter dan in (1b). In (1a) wordt de gehele predicerende uitdrukking 'heb de auto gewassen' ontkend terwijl in (1b) slecht ontkend wordt dat 'de auto' niet gewassen is, in tegenstelling tot iets anders wat wel gewassen is (andere interpretaties van (1b) zijn eveneens mogelijk maar ook die verschillen van (1a)). Je ziet hier dus een directe relatie tussen syntaxis en semantiek aan het werk. Ook de nadruk op bepaalde zinsdelen speelt een rol in de interpretatie van zinnen als (1a) en (1b). Voor de bovengenoemde interpretatie dient in (1a) een lichte nadruk op 'niet' te liggen, terwijl in (2b) 'auto' met nadruk wordt uitgesproken.
(1a). Ik heb de
auto niet gewassen
(1b). Ik heb niet de auto gewassen
Nog duidelijker is dat in (2a) en (b). Ook hier bestaan beide zinnen weer uit dezelfde woorden maar zorgt de verschillende woordvolgorde voor een cruciaal verschil in betekenis.
(2a). De koningin
haat de minister-president
(2b). De minister-president haat de koningin
Sommige zinnen kunnen semantisch gezien ambigu zijn maar de mogelijke semantische interpretaties van zulke zinnen worden bepaald door beperkingen die in puur syntactische, formele, termen zijn te beschrijven. Een voorbeeld is het type zin in (3) waarin het persoonlijk voornaamwoord 'zij' kan verwijzen naar ofwel 'Annemarie' ofwel 'Hanja'. Het reflexief 'zichzelf' echter moet 'gebonden' zijn aan het voornaamwoord 'zij' in dezelfde bijzin. Als 'zij' verijst naar Annemarie, zoals in (3a), moet 'zichzelf' dus ook verwijzen naar 'Annemarie' (vandaar de asterisk voor het subscript y en, omgekeerd, kan 'zichzelf' in (3b) niet naar 'Annemarie' verwijzen omdat het gebonden is aan 'zij' dat al verwijst naar 'Hanja'.
(3a). Annemarie zei
tegen Hanja dat zij zichzelf niets kon verwijten
(3b). Annemariex zei tegen Hanjay dat zijx
zichzelfx/*y niets kon verwijten
(3c). Annemariex zei tegen Hanjay dat zijy
zichzelf*x/y niets kon verwijten
Precies de omgekeerde restrictie geldt voor de semantische interpretatie van 'haar' in (3). Hier mag het persoonlijk voornaamwoord 'haar' juist niet gebonden zijn aan het persoonlijk voornaamwoord 'zij' in dezelfde (bij)zin.
(3a). Annemarie zei
tegen Hanja dat zij haar niets kon verwijten
(3b). Annemariex zei tegen Hanjay dat zijx
haar*x/y niets kon verwijten
(3c). Annemariex zei tegen Hanjay dat zijy
haarx/*y niets kon verwijten
Sommige zinnen zijn ook ambigu omdat de fonetische vorm ervan terug te voeren is op twee verschillende onderliggende structuren. Een voorbeeld van zo'n zin is gegeven in (4). Deze zin kan op twee verschillende manieren geanalyseerd worden waarbij voor elke analyse een verschillende onderliggende structuur aangenomen wordt. In (5a) nemen we een onderliggende structuur aan waarin de PP 'with no qualification whatsoever' een adjunctie is bij de V' 'most enthusiastically recommend this candidate' en samen een nieuwe tussengelegen projectie V' vormt. De betekenis wordt dan: 'I most enthusiastically recommend this candidate, and I'm doing this with no qualifications whatsoever'. De structuur die in (5b) aangenomen wordt leidt tot een andere betekenis. Hier is de PP 'with no qualifications whatsoever' een adjunctie bij de NP 'this candidate'. De betekenis van de zin kan dan geparafraseerd worden als: 'I most enthusiastically recommend this candidate, who has no qualifications whatsoever'.
(4). I most enthusiastically
recommend this candidate with no qualifications whatsoever
(deze zin is afkomstig uit het Lexicon
of Inconspicuously Ambiguous Recommendations van Nathan Hill (Bailey), Monash
University).
(5a).
(5b).
Talige communicatie wordt vaak voorgesteld als een proces van informatieoverdracht waarin een zender/spreker een brok informatie codeert in talige vorm, waarna z/hij dit verstuurt in de vorm van gearticuleerde spraak naar een ontvanger/hoorder die deze spraak opvangt en weer decodeert tot de oorspronkelijke informatie als bedoeld door de zender/spreker. In deze voorstelling van zaken wordt geen rekening gehouden met het feit dat tussen spreker en hoorder geen perfecte overeenkomst is wat betreft vooronderstellingen, en kennis van de wereld.
Vaak, of meestal eigenlijk, moeten we voor de interpretatie van uitingen een beroep doen op kennis van de wereld of contextuele informatie. Dit gaat in versterkte mate op als persoonlijke voornaamwoorden refereren aan een entiteit in een voorafgaande zin, omdat er dan geen syntactische restricties zijn op de mogelijke interpretaties.
(6). A great black and yellow rocket stood in the New Mexico desert. Empty it weighed five tons. (De Beaugrande & Dressler 1981:65)
Zo kan in (6) 'it' terugverwijzen naar 'a great black and yellow rocket', 'desert', of zelfs 'New Mexico'. Natuurlijk concluderen we automatisch op basis van onze kennis van raketten en woestijnen dat 'it' wel moet verwijzen naar 'a great black and yellow rocket'. De manier waarop we zinsbetekenis construeren is dus voor een heel belangrijk deel afhankelijk van context en gebruik. In de volgende colleges en aan het eind van de volgende sectie wordt hier uitvoeriger bij stilgestaan.
De lexicale items, of lexemen, van een taal vormen met elkaar het mentale lexicon. Ieder lexicaal item heeft naast fonologische en morfologische informatie ook informatie die syntactisch relevant is (denk bijvoorbeeld aan de valentie van werkwoorden en aan specificatie van woordcategorie), maar natuurlijk ook semantische informatie: simpel gezegd de betekenis van een woord.
Maar wat is eigenlijk de betekenis van een woord? En hoe is die informatie gerepresenteerd? Waarschijnlijk zijn lexemen georganiseerd in semantische velden en/of netwerken. De lexemen die deel uitmaken van zo'n netwerk zijn ofwel semantisch verwant of hun onderlinge samenhang wordt tot stand gebracht door de frequentie waarmee ze samen in taalgebruik voorkomen en zo gebonden zijn aan specifieke gebruikscontexten
Een netwerk van semantisch verwante lexemen kan bestaan uit lexemen die alle te beschouwen zijn als lid van een overkoepelende categorie. In (7) zijn 'spruitjes', 'paprika', 'courgette', etc. leden van de categorie 'groenten/fruit'. We noemen lexemen als 'spruitjes' in dit geval hyponymen van de superordinate term 'groenten/fruit'. Hetzelfde geldt voor 'hamer', 'nijptang', enz. in (8) die hyponymen zijn van 'gereedschap'. Er is in dit soort netwerken sprake van een hiërarchische organisatie.
(7).
groenten/fruit: spruitjes, paprika, courgette, aubergine, komkommer, tomaat,
witte kool, rode kool, pak-soi, appels, peren, bananen, druiven, sinaasappels,
citroenen, grapefruits
(8).
gereedschap: hamer, nijptang, zaag, boor, waterpomptang, steeksleutel, ringsleutel,
beitel
In (9) en (10) zie je voorbeelden van netwerken die niet bestaan uit termen die hyponymen zijn van een superordinate term zijn maar uit lexemen die verbonden zijn door het feit dat zij alle voorkomen in een bepaalde gebruikscontext. Hier is dus geen sprake van een hiërarchische organisatie.
(9).
piano (spelen): (piano)kruk, (piano)pedaal, snaren, toetsen, partituur
(10).
college: student, docent, tentamen, collegezaal, overhead projector
De betekenis van woorden kunnen we ook proberen weer te geven door middel van (binaire) semantische features. Dit gebruik van binaire features is ontleend aan de structuralistische fonologie van de Praagse School (denk aan de eerdergenoemde Jakobson en Trubetzkoy) en staat in de semantiek bekend als componential analysis. Componential analysis was de belangrijkste techniek van analyse in de cognitieve antropologie -ook wel bekend als ethnoscience- van de jaren 60. Binnen de ethnoscience traditie stelde men zich tot doel de emische semantische categorieën te achterhalen die ten grondslag liggen aan contrasten tussen lexicale items van een bepaalde taal. Zo kunnen we de semantische verschillen en overeenkomsten van de Engelse woorden 'man', 'woman', 'boy', en 'girl' beschrijven met behulp van drie semantische kenmerken, te weten: 'fe/male', 'adult', en 'human', die elk een + of een - waarde kunnen hebben:
(11).
man
woman
boy
girl
[human]
+
+
+
+
[adult]
+
+
-
-
[male]
+
-
+
-
Het is niet verwonderlijk
dat er nogal wat kritiek is gekomen op componential analysis (voor een beknopte
weergave, zie Leech 1981:110-122). Er zijn twee voorname punten van kritiek. Allereerst
kun je je afvragen of de set van semantische kenmerken wel eindig is of in elk
geval binnen redelijke grenzen redelijk blijft. Verder is er de vraag wat de status
van semantic features eigenlijk is: in hoeverre gaan ze terug op ingeboren cognitieve
schema's en in hoeverre zijn ze cultuur/taal-specifiek? Ook kun je je de vraag
stellen of semantische features ook semantische primitieven zijn; met andere woorden,
of ze wel of niet verder te ontleden zijn in andere features? Maar ook al hebben
we te maken met echte semantische primitieven, dan nog kun je je afvragen of componential
analysis zoals die toegepast wordt in de antropologie niet veel meer inhoudt dan
het vervangen van een set van symbolen door een andere zonder dat deze activiteit
ons veel helderheid verschaft over het denken van mensen in andere culturen. Recente
studies zoals die van Kronenfeld (1996) waarin rekening
gehouden wordt met de bovengenoemde punten van kritiek laten zien dat we hierover
niet al te pessimistisch hoeven te zijn.
De afgelopen decennia
is steeds duidelijker uit onderzoek naar voren gekomen dat de betekenis van
lexemen 'fuzzy' zijn en niet zo duidelijk omgrensd als eerder werd aangenomen. Dit
is niet zo vreemd als je bedenkt dat een woord nooit twee keer precies dezelfde
betekenis kan hebben. Ik ben zo vrij om even een stuk uit mijn dissertatie te
citeren waarin ook de noties prototypische (semantische) categorie en
metaforische extensie worden geïntroduceerd: In de opvatting van
proto-type semantics is er voor ieder concept dus een prototypische representant.
Verschijnselen of objecten die enige gelijkenis vertonen met die prototypische
representant -en die gelijkenis wordt geconstrueerd door analogie of metaforische
extensie- kunnen we dan ook gaan aanduiden met de signifier die in gebruik is
om de prototypische representant aan te duiden. Zo krijgen we dus semantische
categorieën die bestaan uit meer of minder prototyische representanten
(we noemen dit wel radiant categories). Een natuurlijk gevolg van metaforische
extensie is betekenisverschuiving of -verandering. Een speciale vorm van metaforische
extensie is grammaticalisering, een proces waarin, meestal frequent gebruikte,
inhoudswoorden aan concrete betekenis inboeten (semantic bleaching) en
een meer abstracte betekenis verwerven waardoor ze als functie-woorden of grammaticale
morfemen gebuikt kunnen worden. Zo wordt tegenwoordig
het Swahili woord 'mbele' (eigenlijk een meervoudsvorm van 'ubele' of 'uwele',
borst) voornamelijk gebruikt als bijwoord met de betekenis 'ervoor', 'eerst'
of als prepositie met de betekenis 'voor' van plaats of tijd (in combinatie
met eropvolgend verbindingswoord 'ya', 'van': 'mbele ya'). Er heeft hier een
metaforische extensie plaatsgevonden waarbij 'borst(en)', iets wat 'voor' je
zit de abstractere betekenis gekregen van 'voor' in plaats of tijd. In de betekenis
van 'borst(en)' wordt 'mbele' niet meer gebruikt. Daarvoor worden nu 'kifua'
(voor mannen) en 'ziwa' (voor vrouwen) gebruikt. Een ander voorbeeld van grammaticalisering
is de ontwikkeling van de postverbale transitiefmarkeerder '-im' uit het Engelse
'him' in Tok Pisin (een creooltaal gesproken in Papua Nieuw Guinea):
Betekenisverschuiving
en -verandering
"(...) in
any given speech community every speaker acquires the language spoken in this
community under different leaning conditions and on the basis of different experiences.
For the acquisition of the lexicon this implies that the semantic load of individual
words [hier staat 'words' voor lexemen, vdr] varies in subtle ways from one
speaker to another, depending on the linguistic and social contexts in which
these are learned. Once a link has been established between a word and a concept,
or in Saussurean terms between a signifier and its signified, the relation between
the two will not remain fixed. Since a word that has been learned will be used
and heard in new, unique contexts its situated meaning can never be exactly
the same in different contexts (cf. e.g. Burke 1966; Givón
1989:44-51; Wittgenstein 1968 [1953]:217). In short,
the semantic load of any given word not only varies from speaker to speaker
but also for a single speaker depending on the context in which it occurs.
Concepts formed in this way may be regarded as prototype-like categories
(for a concise and clear treatment of prototype semantics, see Givón
1989:38-43). A prototype-like category consists of highly typical members which
are closest to the prototype and of less typical members which share only part
of the features which are characteristic of the prototype (ibid.:38-40). These
categories are therefore non-discrete and have fuzzy boundaries.
It is this fuzziness of linguistic categories that provides us with the possibility
of recognizing and `classifying' newly encountered phenomena as members of existing
categories even if they only share some, or even none, of the typical features
of the prototype (ibid.:55). Givón, who refers to this process of extension
as analogy or metaphor (ibid.:54), shows that it applies not only to lexical
but also to grammatical categories such as subject and object (ibid.:59-64).
Metaphoric extension may give rise to "(...) the eventual change in the
definition of the prototype itself (ibid.:56)" resulting in variation and language
change (ibid.:56-64).
The adaptive value of non-discrete, fuzzy-edged categories seems clear. If categories
would be discrete having sharp boundaries, we would have to coin a new word
and create an entirely new category -assuming for the moment that it would be
possible to create new categories out of nothing- for every encountered phenomenon
which would not perfectly fit any of the existing categories: a formidable,
never ending task that would slow down interaction dramatically to the point
of inertia and create great strains in our conceptual system. Moreover, these
words would have very strict, immutable meanings including strict conditions
on the sorts of contexts in which they could be used, which would render impossible
irony and metaphor and other creative uses of language. In principle, we would
not even be able to use such words more than once "(...) since no two phenomena
ever can happen in circumstances precisely alike, nor are two phenomena precisely
alike (Peirce 1955:221)."
(de Rooij 1996:7-8; vet toegevoegd)
(12).
mi
har
-im
toktok
bilong
yupela
ik
hoor
TR
gepraat/praten
van
jullie
(Finegan
1999:71)
Het bedrijven van antropologisch onderzoek bestaat voor een groot deel uit het interpreteren van menselijk denken en handelen. Het is in wezen een zoektocht naar de betekenissen die schuilgaan achter de observeerbare verschijnselen die we als antropoloog kunnen registreren en proberen te systematiseren en te categoriseren. In die zin is antropologie bedrijven dus sterk verwant aan het werk van de taalkundige. Om te komen tot een begrip van denken en doen van andere mensen zullen we moeten achterhalen welke systematiek ten grondslag ligt aan de manier waarop anderen handelen en denken.
De nadruk op interpretatie binnen de hedendaagse antropologie is voor een groot gedeelte terug te voeren op de invloed van het werk van Clifford Geertz. In zijn 'The interpretation of cultures' (1973) komt een visie op cultuur en de studie ervan naar voren die wortelt in taalkundige en semiotische tradities. Geertz spreekt in dit boek over acties en handelingen als tekens en over cultuur als tekst, die gelezen en geïnterpreteerd kan worden. Het gaat in zijn antropologie niet langer alleen om het tonen van hoe de elementen van een samenleving of cultuur samenhangen maar vooral om het construeren van interpretaties van sociaal handelen. Belangrijke kenmerken van interpretatieve antropologie zijn op rijke etnografische beschrijvingen gebaseerde interpretaties van geobserveerde verschijnselen (thick description) en de daarmee samenhangende overtuiging dat interpretaties sterk contextafhankelijk zijn.
In het werk van Geertz en andere antropologen die een grote nadruk op interpretatie leggen is een aan de taalkunde ontleend analytisch begrippenapparaat veelal niet goed uitgewerkt. Anders is dit bij de eveneens invloedrijke antropoloog Stephen Tyler wiens vroege werk duidelijk geworteld is in de traditie van de ethnosemantics (Tyler 1978). In zijn latere werk (Tyler 1987) werkt hij een direct aan de taalkunde en semiotiek ontleend analytisch begrippenapparaat uit en presenteert hij een programma voor een cognitief georiënteerde interpretatieve antropologie.
Ook al omdat het recentere werk van Tyler als post-modern gekarakteriseerd kan worden, kan ik natuurlijk niet eindigen zonder nog even iets te zeggen over interpretatie in de postmoderne stroming binnen de antropologie. Beïnvloed door met name Franse (post-)structuralisten als Barthes, Foucault, Lacan, en Derrida hebben veel hedendaagse antropologen een sterk relativistische kijk op interpretatieve analyses. Voor iedere interpretatie zijn andere mogelijke alternatieven te geven die net zoveel (of net zo weinig) autoriteit hebben.
The Transmission Model of Communication van Daniel Chandler (University of Wales, Aberystwyth) is een uitstekende kritiek op Shannon en Weaver's klassieke zender-ontvanger informatieoverdracht model van communicatie
The Metaphor Home Page van Tony Veale (Dublin City University) is het ideale startpunt voor een verkenning van wat er op het internet te vinden is over metaforen. Hier vind je goede links naar andere verwante sites.
Cognitive Anthropology van Duke Beasley, onderdeel van Anthropological Theories: A Guide Prepared by Students for Students (Dept. of Anthropology, University of Alabama), geeft nuttige achtergrond over deze onderzoekstraditie (plus enkele links naar andere sites)
Foley (1997): Ch. 5 (Cognitive Anthropology, pp.106-130) geeft een overzicht van cognitive anthropology en de rol van componential analysis daarin; in Ch. 6 (Kinship, pp.131-149) wordt uitvoeriger stilgestaan bij de analyse van verwantschapssystemen binnen de cognitieve antropologie
Kronenfeld (1996) is een heel erg interessante poging de klassieke techniek van componential analysis te integreren in meer dynamische opvattingen van betekenis zoals die te vinden zijn in prototype semantics
Verwijzingen
Beaugrande, Robert-Alain De, and Wolfgang Ulrich Dressler. (1981). Introduction to text linguistics. London: Longman.
Burke, Kenneth. (1966). 'Terministic screens.' In: Language as symbolic action: Essays on life, literature, and method. Berkeley: University of California Press. 44-62.
Foley, William A. (1997). Anthropological linguistics. Oxford: Blackwell.
Geertz, Cliford. (1973). The interpretation of cultures : selected essays. New York : Basic Books.
Givón, T. (1989). Mind, code and context: Essays in pragmatics. Hillsdale (N.J.): Lawrence Erlbaum.
Kronenfeld, David B. (1996). Plastic glasses and church fathers: Semantic extension from the ethnoscience tradition. Oxford: Oxford University Press.
Leech, Geoffrey. (1981). Semantics: The study of meaning (Second Revised and Updated Edition). Harmondsworth: Penguin Books.
Peirce, Charles Sanders. (1955). Philisophical writings of Peirce. Selected and edited with an introduction by Justus Buchler. (originally published in 1940 under the title The philosophy of Peirce: Selected writings). New York: Dover Publications.
Rooij, Vincent A. de. (1996). Cohesion through contrast: Discourse structure in Shaba Swahili/French conversations. Amsterdam: Ifott.
Tyler, Stephen A. (1978). The said and the unsaid : mind, meaning, and culture. New York: Academic Press.
Tyler, Stephen A. (1987). The unspeakable : discourse, dialogue, and rhetoric in the postmodern world. Madison: The University of Wisconsin Press.
Wittgenstein, Ludwig. (1968 [1953]). Philosophical investigations. (reprint of English text from 3rd edition with English and German text; translated by G.E.M. Anscombe, original title Philosophische Überlegungen) Oxford: Basil Blackwell.
terug naar het begin van deze pagina
terug naar de Taal & Communicatie home page
All text and images
on these pages (citations and images from other sources excepted)
© Vincent A. de Rooij
first published: 14,15 februari 2000
last revised & updated: 2 February 2001