Op deze pagina vind je een werkstuk ATW dat enkele jaren geleden werd geschreven door Christian Curré. Ik wil op deze plaats Christian hartelijk danken voor het aanleveren van de tekst van zijn werkstuk en voor zijn toestemming het hier te plaatsen. Voor je begint met het lezen van Christian's stuk, wil ik nog een paar opmerkingen maken over de vorm van het stuk. Ik heb niets aan de tekst zelf veranderd maar wel een paar veranderingen in lay-out aangebracht. Verder heb ik ook de lijst met verwijzingen aangepast en de heb ik de manier van verwijzen naar bronnen veranderd (Christian gebruikte voetnoten, die ik nu als literatuurverwijzingen in de hoofdtekst heb opgenomen). Een enkele keer heb ik een 'redactionele aantekening' gemaakt (tussen vierkante haakjes en voorzien van mijn initialen vdr).
Ik heb Christian's stuk als voorbeeld gekozen omdat het helder, levendig, en kernachtig is geschreven. Bovendien komen alle verschillende nivo's van de zin vlotjes aaneengeregen aan de orde, terwijl de zin ook goed gecontextualiseerd wordt. Misschien had in de analyse wat meer aandacht gegeven moeten worden aan de 'lokale' communicatieve functie van de zin: wat was de rol van de zin in de interactie die plaatsvond tussen de inzittenden van de auto waar de zin werd geuit?
Tot slot nog dit: in het begin van het werkstuk kun je lezen hoe Christian zijn zin heeft opgenomen. Op het moment dat de zin werd geuit had hij zijn opname-apparaat niet aanstaan en daarom vroeg hij de spreker de zin nog een keer te herhalen om hem op te nemen. De zin zoals opgenomen door Christian is dus eigenlijk een re-enactment van een eerdere uiting en het is wel jammer dat hij op de problematische aspecten daarvan niet nader ingaat. Ik wil op deze plaats wel duidelijk maken dat het niet de bedoeling is met vooropgezet plan op deze manier te werk te gaan. Dat wil zeggen: het is niet de bedoeling met een opnameapparaat rond te gaan lopen wachtend op een geschikte zin, om pas nadat zo'n zin is geuit, de spreker te vragen die zin nog een keer te 'herhalen' zodat je hem vast kunt leggen op band. Een van de bedoelingen van dit studie-onderdeel is namelijk dat je leert zelf een opnamesessie voor te bereiden, te initiëren, en daarin te participeren.
Een essay in het kader van het programma Algemene Taalwetenschap.
Dit programma is een onderdeel van Methoden en Technieken II
binnen de opleiding CA/NWS.
Christian Curré
Collegekaart: 9339248
Begin maart zat ik met een paar vrienden in de auto op weg naar een verjaardag. Het was voor in de avond en al redelijk donker. Ikzelf zat achterin naast een vriendin en voorin zaten twee vrienden. In mijn tas had ik, zonder dat zij dat wisten, een cassetterecordertje. Al een paar dagen liep ik na te denken over 'een zin' voor dit onderzoek. Ik wilde ze uitleggen wat ik moest doen en hoe ik dat aan zou kunnen pakken. Echter, ik had absoluut niet het idee dat ik op diezelfde avond de zin zou tegenkomen. Er waren in de auto twee gesprekken gaande, toen Mark, de bestuurder, bij het betreden van een weg die omgeven werd door weilanden, ineens riep: 'Oeh jongs! Waad oe! Daor bunt Witte Wieve! Wij reageerden door naar buiten te kijken en het te beamen. Mijn tweede reactie was het grijpen van mijn recorder en hem zonder uitleg te vragen deze zin nog eens te herhalen.
Als je in het oosten van Nederland bent opgegroeid, wordt je zelfs als persoon geboren in 'het Westen' niet verrast door de uitspraak die de bestuurder deed. 'Witte Wieve' zijn daar een bekend fenomeen en duiken zo nu en dan op, in het donker of in de twilightzone. Het is een levendig concept dat op meerdere manieren een verbinding heeft met de wereld.
Mijn bedoeling is om deze zin te gaan ontleden op een aantal punten, zoals die er zijn binnen de Algemene TaalWetenschap. Daarbij maak ik gebruik van het zeer recente model 'The speech artefact', dat in deze vorm ontworpen is door de linguïstisch antropologe Saskia Kersenboom. De kern van dit model is dat je een zin ontleed op twee niveaus: dat van de vorm en dat van de inhoud. Vorm staat dan voor onderbouw en inhoud voor bovenbouw. De zin heeft technisch-inhoudelijke, in zekere zin verborgen taalkundige structuren en bovendien een communicatief karakter in de wereld waarin die uitgesproken wordt. Vandaar dat we spreken van onderbouw en bovenbouw. In de onderbouw onderzoeken we de zin op drie fronten, namelijk woord, geluid en beeld ofwel morfologie, fonologie en syntaxis. De bovenbouw gaat over betekenis, plaats in de wereld en communicatie. We praten dan over semantiek (betekenisleer) en over semiotiek (de bredere leer van tekensystemen).
De Algemene Taalwetenschap als afzonderlijke wetenschap bestaat eigenlijk pas vanaf het begin van deze eeuw (Dik & Kooij 1984:17). Wel had men al sinds de oude Grieken de taal bestudeerd, maar dan ging het altijd om een afzonderlijke taal. In de negentiende eeuw was de taalwetenschap vooral historisch van aard, gericht op de wordingsgeschiedenis van talen. Het evolutionistische denken was hierin naar mijn idee onmiskenbaar aanwezig. Rond de eeuwwisseling kwam er een verandering toen de Zwitser Ferdinand de Saussure tot het inzicht kwam dat het in feite ontbrak aan een goede theoretische basis. Hij introduceerde de 'linguistique Générale (ATW) en maakte het onderscheid tussen een diachrone (historische) en een synchrone taalbenadering (taal bestuderen zoals deze op een bepaald moment functioneert). Bovendien maakte hij het onderscheid tussen 'langue' (taalsystematiek) en 'parole' (taalgebruik). Het geheel noemde hij 'language'. De recentere visie van de Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky is duidelijk geworteld in de ideeën van de Saussure. Hij maakt een onderscheid tussen 'competence' (kennis van de systematiek van de taal) en 'performance' (het feitelijke gebruik in concrete situaties).
De overeenkomst tussen de Saussure en Chomsky is, dat beiden van mening zijn dat de taalwetenschap zich in de eerste plaats dient bezig te houden met de systematiek van de taal als instrument, en niet, of pas in de tweede plaats, met het taalgebruik als menselijk handelen (Dik & Kooij 1984:23).
De linguïstische antropologie is nu juist wel zeer geïnteresseerd in dat laatste; de communicatie tussen mensen.
Allereerst dus de onderbouw en dan weer als eerste de morfologie. 'Morphology is the subfield of linguistics that studies the internal structure of words and the relationships among words (Akmajian et al. 1993:12).' Vragen in de morfologie zijn: Welke relatie hebben woorden in een zin tot elkaar? en Hoe zijn woorden opgebouwd? Voor dat laatste gaan we woorden ontleden in morfemen, de meest elementaire bouwstenen. De zin is: 'Oeh jongs! Waad oe! Daor bunt Witte Wieve! Met 'oeh" is niet veel aan de hand, want dat is een basiswoord (één morfeem). Het kan ook zonder 'h', maar mijn informant was er zeker van dat in het Lochemse dialect, en daar hebben we het over, 'oeh' met 'h' moet. 'Jongs' is het Achterhoekse woord voor jongens en is opgebouwd uit het vrije morfeem 'jong' en het achtervoegsel (suffix) 's'. Dat is dan de meervoudsvorm. 'Waad' betekent zoveel als 'oppassen' en is verwant aan het algemeen Nederlandse woord 'bewaren' in de zin van 'God, bewaar me', 'sta mij bij' of 'pas op mij'. 'Oe' is Achterhoeks voor 'jullie' en is hier wederkerend voornaamwoord. 'Daor', met de voor mij verrassende volgorde van de klinkers, is gelijk aan 'daar' in de zin van "d'r" of 'er'. 'Bunt' betekent 'zijn' en heeft als basismorfeem 'bun' en als achtervoegsel 't' voor het onvervoegde werkwoord. Het woord 'witte' kennen we in het ABN ook en is opgebouwd uit het vrije (=basis-) morfeem 'wit' plus het achtervoegsel 'te' [eigenlijk is het suffix hier '-e', de centrale klinker die we vaak schwa noemen en in fonetisch schrift met een naar links gespiegelde e wordt weergegeven vdr]. Bij dit woord is de syllabegrens niet gelijk aan de morfeemgrens. De tweede 't' is uitspraakspelling en levert in spraak 'wi-tte' op, terwijl het eerste morfeem 'wit' is. 'Wieve' zijn 'wijven' en is opgebouwd uit het morfeem 'wief' plus het meervouds-achtervoegsel 'en', waarbij er ook een medeklinkerverandering optreedt, die de klank zacht maakt.
De volgende manier van ontleden in de onderbouw, dus op het gebied van de vorm, vinden we bij de fonologie. Terwijl de fonetiek de studie is van het spraakgeluid, is de fonologie gericht op hoe de spraakgeluiden bijdragen aan de taalsystematiek. Daar gaan we het nu over hebben. Een spraakklank, ook wel foneem genaamd, is een functioneel gegeven (per geval beschouwen) en daarmee 'een constant, linguïstisch gegeven dat daadwerkelijk voorkomt in verschillende varianten (Dik & Kooij 1984:127).' Ik zal nu een fonologische weergave van de woordvormen geven, een weergave in fonetisch schrift, die ik daarna zal toelichten. De uitroep 'Oeh jongs! Waad oe! Daor bunt Witte Wieve! wordt
[hier ontbreekt de transcriptie van de zin in fonetisch schrift; ik probeer deze nog te achterhalen vdr]
De /oe/ is lang, zoals in -doek- en de /h/ zorgt voor een 'naar binnen trekken' van de klank. De /a/ in -waad- is lang en /oe/ is weer dezelfde klank als in -oeh-. /Daor/ klinkt als -door- en de /u/ in -bunt- is kort. In de combinatie -Witte Wieve- is de eerste /i/ kort en de tweede lang, terwijl de /e/ aan het einde beide keren kort is.
De laatste stap in de onderbouw is de syntaxis. De syntaxis (='samenplaatsing') bestudeert en beschrijft de onderlinge samenhang tussen de woorden in een zin. De bekendste manier om deze samenhang in beeld te brengen is het maken van een boomdiagram, waarin de functies van woorden en zinsdelen onder elkaar gezet worden. Voor het eerste deel is dat niet erg zinvol, omdat het een uitroep is van slechts twee woorden en eigenlijk geen echte zin is. Het tweede stukje is wel te ontleden en is een bevelende zin. Het laatste deel, een mededelende zin, is syntactisch gezien het meest interessant. Nu komen de boomdiagrammen
De betekenis van de afkortingen is als volgt:
S=Sentence
VP=Verb Phrase
NP=Noun Phrase
V=Verb
RV=Reflexive Verb [moet zijn 'reflexive pronoun', vdr]
AP=Adverb Phrase
A=Adjective
N=Noun
Na deze technische analyse gaan we verder met de betekenis van de zin. Zoals ik al aangaf, praten we dan over twee dingen: semantiek en semiotiek. Ik vind het moeilijk om het verschil duidelijk aan te geven, maar het komt er op neer dat semantiek meer als deel van de grammatica gezien wordt; 'an account of what these units mean, what they are used to talk about (Akmajian et al. 1993:193).' Het gaat om wat woorden en zinnen betekenen op een bepaalde plaats voor bepaalde mensen. Betekenis is flexibel. De semiotiek (grondlegger: de Saussure) is in dit geval de metafysische beschouwing van taal. In bredere zin is semiotiek de leer van tekensystemen, maar hier zijn we vooral geïnteresseerd in de taal als teken; 'the linguistic sign'. De Saussure zei: ' Een woord verwijst nergens naar zolang we niet weten welke betekenis ermee verbonden is (Dik & Kooij 1984:89).' Semantiek is grofgezegd een grammaticale betekenisleer en semiotiek een metafysische, meer abstracte theorie, waarmee absoluut niet gezegd wil zijn dat de semantiek niet allerlei theorieën kent. In praktijk ga je in zijn totaliteit op zoek naar informatieherkenning en -overdracht.
Nu dan weer terug naar de wereld; wat betekent onze zin? Voordat ik daar echt naartoe ga, moet ik eerst nog iets zeggen over taalvariatie. Taal varieert zowel in tijd als in ruimte. 'No human language is fixed, uniform, or unvarying: all languages show internal variation (Akmajian et al. 1993:229).' Binnen een bepaalde taal is er altijd sprake van afwijkende vormen, de dialecten, zoals in ons geval het Achterhoeks een Nederlands dialect is. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat dialect in zuiver linguïstische zin iets betrekkelijks is; het is een historisch-maatschappelijke ontwikkeling, waarbij één vorm van de taal als standaard is aangenomen. Maar eenmaal werkend met de term kan je vaststellen dat taalvariatie daar niet stopt. 'Each recognizable dialect of a language is itself subject to considarable internal variation (ibid.:231).' Zo is het ook met het Achterhoeks. De zin die we hier hebben, is een zin specifiek voor het Lochemse dialect. De /h/ in het woord -oeh!- is er in Laren (op ongeveer vijf kilometer afstand) niet en de -wieve- worden daar Overijsselse -wiev'n-. De Nederlandse dialecten zijn naar mijn idee nog zeer levend en ze mogen zich verheugen in zowel een enorme belangstelling van buiten (wetenschappelijk) als in een enorme kracht van binnen ('lokaal-nationalistische' gevoelens).
Nu dan eindelijk naar de betekenis. Het eerste deel kan op veel manieren gebruikt worden. Hier geldt het als aanroep en waarschuwing, maar deze uitroep wordt ook beschuldigend of als jammerklacht gebruikt. Het middendeel -waad oe- kan zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden. In onze zin heeft het wel iets van beide. 'Oppassen is hier weliswaar vrij letterlijk bedoeld, maar in praktijk wordt het alleen (nog maar) figuurlijk opgevat.
Met het laatste deel breekt het moment van de ontknoping aan. Wat zijn 'Witte Wieve'? Teruggrijpend naar het begin stellen we vast dat ze te vinden zijn in schemer of donker in de buurt van binnenweggetjes. 'Witte Wieve' zijn mistflarden. Vandaar ook dat ze wit zijn. Het zijn rondvliegende heksen, ongeveer zoals de Mulukuausi zoals Malinowski die op de Trobriand Eilanden tegenkwam. Die waren echter alleen maar kwaadaardig. De Witte Wieve zijn ook angstaanjagend, vanwege hun ongrijpbare karakter, maar ze kunnen ook vriendelijk zijn. Ze zijn grillig en je moet ze niet tegen je in het harnas jagen.
In de hedendaagse praktijk is er dus altijd nog de verwijzing naar deze legendarische wezens. In Zwiep, een gehucht bij Lochem, heeft bakker Postel een heel Witte Wieve-park aangelegd met poppen en sprookjesachtige taferelen. Af en toe, in de zomer, wordt de legende nog door de Zwiepse bevolking opgevoerd in de Witte Wieve-koele (kuil). Witte Wieve zijn in heel Oost-Nederland bekend, maar er zijn veel legendes die gekoppeld zijn aan plaatselijke referentiepunten.
In het kort hier nu de Lochems-Zwiepse variant. Lang geleden was Johanna, de dochter van een rijke boer, verliefd op Albert. Dat vonden haar ouders maar niets ('dat ston eur olders niks an'). Hendrik was de door hen uitverkoren rijkere kandidaat. Albert was geheel ontredderd. Op een dag raakte hij, doelloos rondrijdend, de weg kwijt. Hij werd bang, maar opeens verschenen er een aantal Witte Wieve. Zij leidden Albert terug naar huis. De volgende dag vroeg hij aan zijn zus Aaltjen of ze koeken wilde bakken en die bracht hij als dank naar de Witte Wieve. Johanna wilde wel met Albert trouwen, liever dan met Hendrik, en ze begon weg te kwijnen. De vader dacht nog eens goed na en besloot ze allebei een kans te geven.
De beide vriejers mot, den enen uut 't oosten en den anderen uut 't westen, bie lechte maone (volle maan) 's nachts um 12 uur op 'n ongezadeld peerd naor de Witte Wieve-koele en daor 'n iezeren (ijzeren) spit in smieten en ropen: 'Witte Wieve, wit, hier breng ik oe 't spit! (Postel z.j.)'
Hendrik haakt halverwege af, maar Albert is minder bang, ook omdat hij ze al kent. Hij gooit het spit in de kuil en vlucht weg voor het hem achtervolgende Witte Wief. Hij haalt de boerderij van Johanna en ze kunnen trouwen. Op de trouwdag schenken de Wieve het paar een gouden spit en een gouden koekschaal.
Dat is de legende van de Witte Wieve. Ik vind het leuk en bijzonder tegelijk dat deze krachtige wijven het tot op de dag van vandaag volhouden in de Oostelijke folklore.
Akmajian, Adrian, Richard A. Demers, Ann Farmer and Robert R. Harnish. (1993). Linguistics: an introduction to Language and Communication. Cambridge (Mass)/London, MIT.
Dik, S.C. en Kooij, J.G. (1984). Algemene Taalwetenschap. Het Spectrum BV. (Aula 632)
Postel, G. (z.j.). Algemene Taalwetenschap. Het Spectrum BV. (Aula 632)
Met dank aan:
Mark Walgemoet, Enschede
Gait Postel, Zwiep
terug naar het begin van deze pagina