Algemene Taalwetenschap
Week 4: Morfologie: De studie van gelede woorden

heb je op- of aanmerkingen? aarzel niet! reageer nu!e-mail je reactie op dit college! <vderooij@pscw.uva.nl>


Basisconcepten

Processen in de vorming van gelede woorden

Aanbevolen literatuur bij dit college


Basisconcepten

Het morfeem

Morfologie is de studie van gelede woorden. Gelede woorden zijn woorden die samengesteld zijn uit twee of meer morfemen. Een morfeem is het kleinste element in een taal dat een betekenis draagt of een grammaticale functie heeft. Zo is het Nederlandse woord #boeken# (# is het symbool voor woordgrens) opgebouwd uit twee morfemen: 'boek' en 'en'. 'Boek' is een betekenisdragend morfeem en 'en' is een morfeem met een grammaticale functie: het drukt namelijk meervoud uit. Zo'n geleed woord wordt vaak als volgt weergegeven: #boek+en#, waarbij + staat voor morfeemgrens. Het tweelettergrepige woord #morgen# bestaat uit slechts één morfeem. Je kunt dit woord wel verder opdelen in lettergrepen ('mor' en 'gen') maar die hebben ieder afzonderlijk geen betekenis of functie in het Nederlands.

Structuren van gelede woorden

Talen verschillen erg in de mate waarin ze gebruikmaken van gelede woorden. Sommige talen, zoals het Chinees of Vietnamees (cf. Finegan 1999:54), kennen naast compounds of samenstellingen, woorden die zijn samengesteld uit twee of meer woorden zoals 'taalwetenschap', en geredupliceerde woorden eigenlijk geen gelede woorden. Dit geldt ook voor veel creooltalen, zoals het Saramaccaans dat gesproken wordt door een van Suriname's Bosnegervolken. Je ziet dit duidelijk in (1) waar een bijna perfecte één op één relatie bestaat tussen woorden en morfemen (alleen van 'a' zou je kunnen zeggen dat het meer dan een betekenis in zich verenigt: 3de persoon + enkelvoud, maar ik weet van geen taal waarin deze combinatie van betekenissen door twee afzonderlijke morfemen uitgedrukt wordt). Alle morfemen vormen dus zelfstandige 'losstaande' betekeniseenheden. Daarom noemt men deze talen vaak isolerende of analytische talen.

(1). Saramaccaans
A kánda wáta túe a fája.
3 SG tilt water throw LOC DET fire
'He poured water onto the fire'
(Veenstra 1996:168)
3 SG staat voor 3de persoon singularis of enkelvoud
LOC staat voor locatief, in dit geval een prepositie of voorzetsel
DET staat voor determiner, in dit geval een lidwoord

Naast isolerende bestaan er ook talen waarin meerdere morfemen die elk een afzonderlijke lexicale of grammaticale betekenis uitdrukken aan elkaar vastgeplakt kunnen worden om lange woorden te vormen. Deze talen worden agglutinerend genoemd. Bekende voorbeelden zijn het Turks en Hongaars. In (2) zie je een Turks woord. Om dit ene Turkse woord in het Nederlands te vertalen heb je drie woorden nodig. In het Turks 'plak' je namelijk aan het zelfstandige naamwoord (hier is dat 'ev-') allerlei morfemen vast die lexicale en grammaticale betekenis uitdrukken, waar wij in het Nederlands aparte woorden gebruiken.

(2).Turks
ev- çik- ler- imiz- de
huis klein MV ons in/op
'in onze huisjes'
(Appel et al. (1992:86)
MV staat voor meervoud

Ook zijn er talen waarin het mogelijk is om bijvoorbeeld zelfstandige naamwoorden 'in te sluiten' in een werkwoord (we noemen dit incorporation) waardoor een qua structuur en betekenis complex woord ontstaat dat vaak tegelijkertijd woord en zin is. In (3) zie je hier een voorbeeld van. In dit woord (of woordzin) uit het Fox, een Noordamerikaanse Indiannetaal, zie je dat een bijwoord ('eh-') en een zelfstandig naamwoord ('-kiwin-') aan het werkwoord ('-a-') vastgeplakt zijn. Talen waarin incorporatie een prominente rol speelt worden polysynthetisch genoemd.

(3). Fox
eh- kiwin- a- m- oht- ati- wa- ch(i)
dan beweging vluchten CAUS zich elkaar MV 3PS
'Toen joegen ze het met elkaar op de vlucht (voor hen)'
(Appel et al. 1992:87)
CAUS staat voor causatief; het causatief morfeem verandert de betekenis van het werkwoord 'vluchten' in 'doen vluchten, op de vlucht jagen'
MV staat voor meervoud
3PS staat voor 3de persoon

Tenslotte wordt er nog een type talen onderscheiden waarin wel zoals in agglutinerende talen complexe woorden gevormd kunnen worden die bestaan uit meerdere morfemen, maar in die morfemen zijn vaak meerdere betekenissen of grammaticale functies met elkaar versmolten of gefuseerd (Spencer 1991:38). Een voorbeeld hiervan vind je in (4), waar de uitgang '-o' van het werkwoord drie betekenis- of functie-elementen in zich verenigt: 1ste persoon, singularis (enkelvoud), presens (tegenwoordige tijd). Alle talen met een uitgebreid systeem van naamvallen of werkwoordsvervoegingen (Russisch, Duits, Latijn, Arabisch) zijn prototypische voorbeelden van deze categorie talen die traditioneel als flecterende (in het Engels (in)flectional) talen worden aangeduid. Vanwege de fusie van betekeniselementen in één morfeem die in deze talen vaak voorkomt, wordt ook wel gesproken van fuserende talen.

(4). Latijn
clam- o
roepen 1.SG.PRS
ik roep

Deze traditionele indeling van talen op basis van hoe morfemen wel of niet gecombineerd worden is zoals Spencer (ibid.) opmerkt niet erg coherent. Veel polysynthetische talen zou je ook prima kunnen classificeren als agglutinerende talen met de mogelijkheid van incorportie. Bovendien is deze indeling in de praktijk niet goed bruikbaar als je afzonderlijke talen probeert onder te brengen in één categorie. Het Engels bijvoorbeeld combineert een isolerende tendens met een zekere mate van agglutinatie en kent daarbij zelfs een beetje incorporatie dat typisch is voor polysynthetische talen (Spencer: ibid.). Het Quechua, een Zuidamerikaanse indianentaal, wordt algemeen beschouwd als een typische agglutinerende taal maar zelfs in een taal als het Quechua vinden we hier en daar tekenen van fusie, een typische eigenschap van flecterende talen. Dat is te zien in (5) waar '-rqa' drie betekeniselementen in zich verenigt: 3de persoon, enkelvoud, en verleden tijd. Ik heb hier de termen isolerend, agglutinerend, polysynthetisch, en flecterend eigenlijk alleen maar geïntroduceerd om te illustreren hoe verschillend talen morfemen combineren (of juist niet). Het is daarom beter niet te spreken van isolerende, agglutinerende, etc. talen, maar van talen met een sterker of zwakker isolerend, agglutinerend, etc. karakter.

(5). Quechua
mama- y kacha- rpaya- kipa- wa- rqa
mother 1SG send INT REP 1OB 3SGPST
'Again and again my mother said good-bye to me.'
(van de Kerke 1996:69)
1SG staat voor 1ste persoon singularis of enkelvoud
INT staat voor intentioneel (aspect van het werkwoord)
REP staat voor repetitief (aspect van het werkwoord)
1OB staat voor object(markeerder), 1ste persoon
3SGPST staat voor derde persoon enkelvoud, verleden tijd

Gebonden en vrije morfemen

Kijkend naar de voorbeeldzinnen hierboven, kun je constateren dat er twee soorten morfemen zijn. Er zijn aan de ene kant morfemen die nooit zelfstandig, dat wil zeggen als afzonderlijk woord, voor kunnen komen. Een voorbeeld is het Turkse ler uit (2) of het Nederlandse s in appel+s. Beide morfemen veranderen het getal van het zelfstandig naamwoord waaraan ze vastzitten van enkelvoud in meervoud en hebben als zodanig een grammaticale functie. Als geïsoleerd morfeem, dus zonder een voorafgaand zelfstandig naamwoord, drukken ler en s echter niets zinnigs uit. We noemen dit soort morfemen gebonden of, in het Engels, bound morfemen. De tegenhangers van gebonden morfemen zijn vrije of free morfemen, die juist wel als zelfstandig woord voor kunnen komen. Voorbeelden in het Nederlands zijn het zelfstandig naamwoord 'jongen', en het bijvoeglijk naamwoord 'lang'. In (6) zijn de vrije en gebonden morfemen in een Nederlandse zin weergegeven.

(6). Vrije en gebonden morfemen in een Nederlandse zin
In zijn vroeg +e werk schilder +de hij met bruin +achtig +e kleur
VRIJ VRIJ VRIJ GEB VRIJ VRIJ GEB VRIJ VRIJ VRIJ GEB GEB VRIJ

De bruikbaarheid van het concept 'morfeem'

Deze sectie is voor het grootste deel een parafrase van Appel et al. (1992:93-94) en gaat in op het problematische karakter van het concept 'morfeem'. Een geleed woord als 'schurkachtigheid' laat zich probleemloos als volgt in afzonderlijke morfemen opdelen: #schurk+achtig+heid#. Anders is dit met een woord als 'loop' in de zin 'Ik loop'. Deze ene vorm 'loop' bevat de volgende betekeniselementen: 1ste persoon, enkelvoud (of singularis), tegenwoordige tijd (of presens), en de handeling 'lopen'. Toch laat 'loop' zich niet verder opdelen in kleinere vormelementen die corresponderen met deze betekeniselementen. Naast dit soort woorden waarin één vorm meerdere betekeniselementen in zich verenigt, zijn er woorden die bestaan uit meerdere vormelementen die samen slechts één betekenis uitdrukken. 'Bericht' is zo'n woord. Het bestaat uit twee delen: 'be+' dat we in ook in andere woorden ('be+reik', 'be+sluit', enzovoorts) tegenkomen en 'richt'. De betekenis van 'bericht' echter laat zich niet afleiden uit de optelsom van beide delen: er is sprake van twee vormelementen die samen één betekenis uitdrukken. In deze, en vele andere, gevallen is er dus geen sprake is van een directe één op één relatie tussen vorm- en betekeniselement. Toch wordt het begrip 'morfeem' nog steeds gebruikt omdat het erg handig is gebleken in het beschrijven van vele talen en verder omdat het simpelweg zo is ingeburgerd in de taalkunde dat het niet meer weg te denken is.

Allomorfen

Als we kijken naar de Nederlandse verkleinwoorden in (7) dan lijken er in het Nederlands op het eerste gezicht verschillende 'verklein'morfemen te zijn.

(7a). appel+tje
(7b). muisje
(7c). man+etje (in normale spelling: 'mannetje) (7d). woning+kje

Als we beter gaan kijken, dan zullen we tot de conclusie komen dat we in feite met slechts één morfeem te maken hebben dat in verschillende fonologische contexten op verschillende manieren wordt gerealiseerd. We noemen zulke fonologisch geconditioneerde verschijningsvormen van een morfeem allomorfen. Het is misschien leuk om zelf uit te zoeken met welke regels je de taalfeiten in (7) kunt beschrijven. Afhankelijk van de uitkomst van je analyse kun je dan vaststellen welke vorm beschouwd moet worden als het onderliggende morfeem.

As we gaan kijken naar de morfemen die in het Nederlands een meervoud maken van een enkelvoudig zelfstandig naamwoord (we laten nu even andere meervoudsvormen bij woorden die ontleend zijn uit andere talen zoals 'museum/musea', 'stigma/stigmata', 'crisis/crises' buiten beschouwing), dan zien we de volgende vormen:

(8a). appel+s
(8b). vrouwen

We zouden nu natuurlijk '+s' en '+en' ook als allomorfen kunnen beschouwen. Aan de ene kant ligt dit voor de hand omdat zij dezelfde functie vervullen (het markeren van de grammaticale categorie 'meervoud') maar anders dan in het geval van de 'verklein'allomorfen kunnen we hier met geen mogelijkheid de verschillende vormen als fonologsch geconditioneerde varianten van een onderliggend morfeem bestaande uit een reeks fonemen afleiden. In dit soort gevallen, aldus Spencer (1991:41), is het beter niet over een morfeem en zijn allomorfen, maar over een grammaticale categorie (in dit geval 'MEERVOUD') en zijn exponenten (in dit geval '+s' en '+en') te spreken. Je ziet, ook hier is het klassieke morfeem-concept, met de aanname dat er een één op één relatie tussen vorm-betekenis/functie moet zijn, slecht toepasbaar.


Processen in de vorming van gelede woorden

Affixatie

Affixatie (eigenlijk een anglicisme voor affigering) is het proces van woordvorming waarbij aan of in het woord morfemen toegevoegd worden die we affixen noemen. Affixen zijn altijd gebonden morfemen en zijn er in verschillende typen. We onderscheiden prefixen die voor een woord geplaatst worden (on+waar) en suffixen die achter het woord geplaatst worden (waar+heid) komen in vele talen voor. Zeldzamer zijn infixen die in een woord geplaatst worden. Appel et al. (1992:90) geven een voorbeeld uit het Bontoc, een taal die op de Filippijnen wordt gesproken, waar het infix '+um+' voorkomt dat van een woord als 'kilad' (rood) k+um+ilas (hij wordt rood) maakt.
Soms wordt nog een derde vorm van affixen onderscheiden, circumfix of dicontinu affix genoemd. In Nederlandse voltooide deelwoorden zouden we 'ge+[werkwoordstam]+t' als een circumfix kunnen beschouwen. Volgens vele taalkundigen moeten alle vormen van circumfigering echter beschouwd worden als een combinatie van pre- en suffigering (Spencer 1991:13).
Sommige taalkundigen werken ook met zogenaamde nul affixen (in het Engels null of zero affixen genoemd), bijvoorbeeld om het verschijnsel te beschrijven waarbij dezelfde vorm kan functioneren als twee woorden die tot verschillende categorieín behoren. Een voorbeeld uit het Engels is 'hand'. Deze vorm kan een zelfstandig naamwoord zijn maar ook een werkwoord: '(to) hand'. Vaak wordt dit verschijnsel conversie of multifunctionaliteit (Appel et a. 1992:89-90; Spencer 1991:21) genoemd en wordt aangenomen dat een vorm als 'hand' gewoon van woordcategorie kan wisselen. Je kunt echter ook stellen dat de verandering van zelfstandig naamwoord in werkwoord tot stand wordt gebracht door affigering van een nul-affix. Onderliggend is er dan een affix aanwezig maar dit affix wordt niet fonologisch gerealiseerd: het is fonologisch leeg.

Flexie en derivatie

Traditioneel worden twee verschillende processen van affigering onderscheiden: flexie (buiging) en derivatie (afleiding). Over flexie spreken we wanneer een affix aan een woord wordt vastgeplakt zonder dat dat woord van categorie verandert. In het Nederlands komen we flexie bijvoorbeeld tegen in de vervoeging van het werkwoord. In Tabel 4.1 is de vervoeging van het werkwoord 'lopen' in de tegenwoordie tijd gegeven.

Tabel 1.
Flexie in het Nederlandse werkwoord

Singularis (Enkelvoud)
(ik) wens (+ø)
(jij) wens +t
(z/hij) wens
Pluralis (Meervoud)
(wij) wens +en
(jullie) wens
(zij) wens

Als je aanneemt dat de vorm '(ik) loop' een nul-suffix heeft (aangeduid met ø) dan zien we in de tabel drie flexie-affixen: voor de eerste persoon enkelvoud, +t voor de tweede en derde persoon enkelvoud, en +en voor eerste, tweede en derde persoon meervoud. De woorden 'wens+ø', 'wens+t', en 'wens+en' die ontstaan als gevolg van flexie zijn alle nog steeds werkwoorden: er heeft dus geen verandering van woordcategorie plaatsgevonden ten opzichte van de stam 'wens'. 'Wens+ø', 'wens+t', en 'wens+en' kunnen beschouwd worden als varianten van de stam 'wens'. Inflectie wordt in de talen van de wereld veel gebruikt om tijd, persoon, getal (enkel/meervoud), en naamval te markeren.

Derivatie is het proces van affigering waardoor een nieuw woord gevormd wordt. Dit in tegenstelling tot flexie waar de vormen die ontstaan door affigering varianten zijn van hetzelfde woord of, beter gezegd, van hetzelfde lexicale item in het mentale lexicon: de woordvormen 'wens+ø', 'wens+t', en 'wens+en' worden niet als afzonderlijke items in het mentale lexicon opgenomen. Dit is wel het geval bij woorden die ontstaan door derivatie: 'jacht' en 'jachtig' uit (9) zitten als aparte lexicale items in ons mentale lexicon. Meestal (maar niet altijd) gaat derivatie ook gepaard met verandering van woordcategorie. Hier zijn een aantal voorbeelden uit het Nederlands:

(9a). jacht+ig (zelfstandig naamwoord -> bijvoeglijk naamwoord)
(9b). jachtig+heid (bijvoeglijk naamwoord -> zelfstandig naamwoord)

(10). afleidingen vanuit de werkwoordstam schrijv-
(10a). schrijv+er (werkwoord -> zelfstandig naamwoord)
(10b). schrijver(s)+achtig (zelfstandig naamwoord -> bijvoeglijk naamwoord)
(10c). schrijver(s)achtig+heid (bijvoeglijk naamwoord -> zelfstandig naamwoord)

In (9) zien we een verschijnsel optreden dat vaak voorkomt bij derivatie. In de betekenis van het afgeleide woord 'jachtig' vinden we niet meer duidelijk de oorspronkelijke betekenis van het woord 'jacht' terug. 'Jachtig' betekent niet (langer) 'te maken hebbend met de jacht (de activiteit van een dier doden met een wapen)', maar heeft een meer abstractere betekenis gekregen. Dit soort betekenisverschuiving en -specialisatie is typisch voor derivatie en komt practisch niet voor bij flexie (Appel et al. 1992:97).

Ik wil deze sectie niet besluiten zonder te vermelden dat het onderscheid tussen flexie en derivatie niet altijd even makkelijk is te maken. Dat is voor een aantal linguïsten ook reden om geen principieel onderscheid tussen deze twee processen te maken (zie Spencer 1991:193 voor een bespreking van dit probleem).

Compounding

Een van de meest gebruikte manieren om nieuwe woorden te maken is het simpelweg samenvoegen van woorden. We noemen dit soort woorden compounds of samenstellingen (of met een mooi Latijs woord composita, compositum in het enkelvoud. In het Nederlands vinden we samenstellingen die bestaan uit verschillende combinaties van woordcategorieín:

(11a). raam-opening (zelfstandig naamwoord-zelfstandig naamwoord)
(11b). zwart-boek (bijvoeglijk naamwoord-zelfstandig naamwoord)
(11c). donker-bruin (bijvoeglijk naamwoord-bijvoeglijk naamwoord)
(11d). schrijf-practicum (werkwoord-zelfstandig naamwoord)

Blends en afkortingen

Blends, de naam zegt het al, zijn woorden waarin twee woorden met elkaar vermengd of verstrengeld zijn. We kennen dit verschijnsel vooral uit het Amerikaans Engels. Denk aan 'motel' (motor car + hotel), 'brunch' (breakfast + lunch), 'infotainment' (information + entertainment), 'edutainment' (education +entertainment). Bestaande woorden kunnen ook een nieuwe vorm krijgen door een afkorting van het woord te gebruiken of door een deel of delen ervan weg te laten: tv/teevee (televisie), pomo (postmodern). Tenslotte is het nog mogelijk een samenstelling te maken van twee ingekorte woorden. Een bekend voorbeeld is 'biopic' (biography + picture)

Reduplicatie

Het in zijn geheel of gedeeltelijk herhalen van morfemen of woorden wordt in zeer veel talen gebruikt als woordvormingsproces. We noemen dit reduplicatie. Reduplicatie dient vaak om de betekenis van het geredupliceerde woord te versterken of te verzachten (Finegan 1999:49).

Ablaut

In talen met flecterende tendens kom je vaak het verschijnsel ablaut tegen, waarbij de klinker van een stam verandert. In het Nederlands zien we dit in de verleden tijdsvormen van sterke werkwoorden: eet versus at. In het Duits zien we ook vaak ablaut optreden in meervoudsvorming.

Backformation

Backformation is een proces waarbij een woord geherinterpreteerd wordt en op basis van die herinterpretatie een nieuw woord gevormd wordt. Zo was het Nederlandse woord 'schoen' ooit een meervoudsvorm van 'schoe', maar door het woord te herinterpreteren als enkelvoud is de nieuwe meervoudsvorm 'schoen+en' ontstaan.


Aanbevolen literatuur bij dit college

Spencer (1991) is een uitstekende uitgebreide (en ook pittige) inleiding die weinig voorkennis vereist; het accent ligt op ontwikkelingen in de generatieve taalkunde

Spencer & Zwicky, eds. (1998) is een lijvig handboek met bijdragen van vele specialisten voor diegenen die echt de diepte in willen duiken

Booij & van Zanten (1998) is een goede inleiding tot de morfologie aan de hand van het Nederlands

Zie ook de literatuursuggesties op pagina 73 van Finegan


Verwijzingen

Appel, René, et al. (1992). Inleiding tot de algemene taalwetenschap. Dordrecht: ICG Publications.

Booij, Geert, en Ariane van Santen. (1998). Morfologie: De woordstructuur van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Kerke, Simon van de. (1996). Affix order and interpretation in Bolivian Quechua. (PhD. Dissertation, University of Amsterdam)

Spencer, Andrew. (1991). Morphological theory: an introduction to word structure in generative grammar. Oxford: Blackwell.

Spencer, Andrew, and Arnold Zwicky (eds.). (1998). The handbook of morphology. Oxford: Blackwell.

Veenstra, Tonjes. (1996). Serial verbs in saramaccan: Predication and creole genesis. Den Haag: Holland Academic Graphics. (PhD Dissertation, University of Amsterdam)

terug naar het begin van deze pagina

terug naar de ATW home page


All text and images on these pages (citations and images from other sources excepted)
© Vincent A. de Rooij